D Dess recenseert Elisa Gabbert’s nieuwste bundel, The Word Pretty, en overweegt de recente overvloed van het lyrische essay. In Los Angeles Review of Books schrijft Dess: “Het lyrische essay heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. De voorgeschiedenis gaat terug tot 1966, toen Truman Capote, schrijver van In Cold Blood (1965), het idee van de ‘non-fictieroman’ introduceerde in een interview met George Plimpton voor The New York Times. In de loop der jaren heeft het ontluikende genre van de creatieve non-fictie, evenals de toegenomen publicatie van persoonlijke essays, geleid tot de ontwikkeling van wat men het lyrische essay is gaan noemen.” Meer:
Een invloedrijke definitie van de vorm, door John D’Agata en Deborah Tall, werd gepubliceerd in de Seneca Review in 1997:
Het lyrische essay heeft iets weg van het gedicht in zijn dichtheid en vormelijkheid, zijn distillatie van ideeën en muzikaliteit van taal. Het heeft iets van het essay in zijn gewicht, in zijn openlijke wens om zich met feiten bezig te houden, waarbij het zijn trouw aan het feitelijke vermengt met zijn passie voor de verbeeldingsvolle vorm.
Lyrische essays worden vaak gezien als dichter bij stream of consciousness of koan-achtige raadsels dan traditionele essays. Ze zijn bijzonder moeilijk te bekritiseren vanwege hun associatie met poëzie en de poëtische vrijheid die ze opeisen. Toen D’Agata en Tall schreven dat het lyrische essay “in zijn gewicht aan het essay doet denken”, wezen ze op de manier waarop het voortbouwt op onze gangbare opvatting van wat een essay is. Hoewel een precieze definitie van het begrip “essay” moeilijk te geven is, kunnen lezers het er in het algemeen over eens zijn dat het genre meestal de gedachten van een auteur over een bepaald onderwerp weergeeft; het gaat om een onderzoek van een onderwerp in de vorm van een betoog. Een betoog bestaat uit premissen die tot een conclusie leiden. Net als een concerto volgen essays dus over het algemeen een logische vorm.
Maar lyrische essays hebben meer weg van jazz dan van een concerto. Het idee dat lyrische essays meer poëtisch dan logisch zijn, heeft auteurs in staat gesteld snel en losjes met de waarheid te spelen, zoals D’Agata deed in zijn essay “What Happens There,” uit 2010, waarin hij verslag deed van de zelfmoord van Levi Presley in Las Vegas. Het essay werd door Harper’s afgewezen vanwege feitelijke onjuistheden, maar werd uiteindelijk toch gepubliceerd in The Believer. De voortdurende dialoog tussen D’Agata en de feitencontroleur Jim Fingal mondde uit in het boek The Lifespan of a Fact (2012), waarin ze debatteerden over de grens tussen op feiten gebaseerde waarheid en kunst.
Dess levert vervolgens scherpe kritiek op Gabbert’s bundel. In misschien wel zijn meest genereuze moment schrijft Dess:
Wanneer Gabbert gewoon gedachten of beelden met elkaar verbindt, is haar praatgrage toon – die helaas maar al te vaak in snark vervalt – gemakkelijk te verteren. Er zijn veel uitspraken die een wenkbrauw doen fronsen, maar je zult ze waarschijnlijk door de vingers zien om verder te kunnen lezen. Omdat er in deze schrijfstijl geen formeel betoog is, drijf je gewoon mee in de verhaalstroom. Maar wanneer Gabbert zich in de meer verraderlijke wateren van de analyse begeeft, stuit ze op moeilijkheden en wordt het volgen problematisch.
Lees verder bij Los Angeles Review of Books.