1 Samuël Hoofdstuk 1 begint met de korte genealogie van een man genaamd Elkanah, die twee vrouwen had. De naam van de ene vrouw was Peninna en de naam van de andere was Hannah.

“Ruth 1 Samuel 2 Samuel”
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
31

” Alle Bijbelboeken “

Hannah is onvruchtbaar

Peninnah kreeg kinderen bij Elkanah, maar Hannah bleek onvruchtbaar te zijn. Daarom kwelde Peninna haar. Dit deed Hannah verdriet, maar zij kon niet getroost worden door haar man, hoewel hij van haar hield. Maar Hannah werd door haar onvruchtbaarheid zo terneergedrukt dat ze ophield met eten.

Hannah bidt om een kind

Elk jaar ging Elkanah naar de tempel in Shiloh om er te aanbidden en offers te brengen. Hij nam altijd zijn familie mee, waaronder Hannah. Terwijl zij in Shiloh was, begon Hannah in haar wanhoop tot de Heer te bidden en smeekte Hem haar een zoon te geven. Ze beloofde haar kind aan de Heer en zei dat ze zelfs zijn haar niet zou afknippen.

Een priester, Eli genaamd, zag Hannah met haar mond bewegen, maar hij kon haar woorden niet horen terwijl zij bad. Hij dacht ten onrechte dat zij dronken was en hij berispte haar. Hannah vertelde hem dat ze niet dronken was, maar gewoon een bedroefde vrouw die aan het bidden was. Eli kreeg medelijden met haar en zei haar dat hij hoopte dat God haar gebed verhoorde.

Dit bemoedigde Hannah enigszins, en ze begon weer te eten.

Hannah wordt zwanger

De volgende dag stonden Hannah en Elkanah vroeg op en keerden terug naar hun huis in Rama. Enkele maanden later werd Hannah zwanger. Toen de baby was geboren, noemde ze hem Samuel. Toen Elkanah haar vroeg of ze meeging om het jaarlijkse offer te brengen, weigerde ze. Ze zei dat ze pas wilde gaan als Samuel gespeend was. Elkanah begreep dit.

Nadat Hannah Samuel had gespeend, bracht zij hem naar Shiloh, samen met dieren om te offeren. Ze ontmoette Eli weer en herinnerde hem aan hun eerdere ontmoeting. Ze zei dat ze zich ook herinnerde dat ze beloofd had Samuël aan de Heer op te dragen, wat ze toen ook deed.

Volgende hoofdstuk”

1 Samuël 1 (King James Version)

1 Nu was er een zeker man van Ramathaimzophim, van het gebergte Efraïm, en zijn naam was Elkanah, de zoon van Jeroham, de zoon van Elihu, de zoon van Tohu, de zoon van Zuph, een Efratiet:

2 En hij had twee vrouwen; de naam van de een was Hannah, en de naam van de ander Peninna; en Peninna had kinderen, maar Hannah had geen kinderen.

3 En deze ging jaarlijks op uit zijn stad, om te aanbidden, en te offeren den HEERE der heirscharen te Silo. En de twee zonen van Eli, Hophni en Phinehas, priesters des HEEREN, waren aldaar.

4 En als de tijd was, dat Elkanah offerde, gaf hij aan Peninna, zijn huisvrouw, en aan al haar zonen en haar dochteren, porties:

5 Maar aan Hannah gaf hij een waardige portie; want hij had Hannah lief; maar de HEERE had haar baarmoeder opgesloten.

6 En ook haar wederpartijder provoceerde haar zeer, om haar te doen ophitsen, omdat de HEERE haar schoot opgesloten had.

7 En gelijk hij dat van jaar tot jaar deed, als zij opging naar het huis des HEEREN, zo provoceerde zij haar; daarom weende zij, en at niet.

8 Toen zeide Elkanah, haar man, tot haar: Hannah, waarom weent gij? en waarom eet gij niet? en waarom is uw hart bedroefd? Ben ik u niet beter dan tien zonen?

9 Toen stond Hannah op, nadat zij te Silo gegeten hadden, en nadat zij gedronken hadden. Eli nu, de priester, zat op een stoel, aan een paal des tempels des HEEREN.

10 En zij was in bitterheid van ziel, en bad tot den HEERE, en weende smartelijk.

11 En zij legde een gelofte af, en zeide: O HEERE der heirscharen, indien Gij waarlijk de benauwdheid Uws dienstmaagden aanziet, en mij gedenkt, en Uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan Uw dienstmaagd een mensenkind geeft, zo zal ik hem den HEERE geven al de dagen zijns levens, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen.

12 En het geschiedde, als zij voor het aangezicht des HEEREN bleef bidden, dat Eli haar mond merkte.

13 Hannah nu sprak in haar hart; alleen haar lippen bewogen, maar haar stem werd niet gehoord; daarom dacht Eli, dat zij dronken geweest was.

14 En Eli zeide tot haar: Hoe lang zult gij dronken zijn? Doe uw wijn van u weg.

15 En Hannah antwoordde en zeide: Neen, mijn heer, ik ben een vrouw van droevige geest: Ik heb noch wijn noch sterken drank gedronken, maar mijn ziel voor den HEERE uitgestort.

16 Reken uw dienstmaagd niet voor een dochter van Belial; want uit de overvloed mijner klacht en droefheid heb ik tot hiertoe gesproken.

17 Toen antwoordde Eli en zeide: Ga heen in vrede; en de God Israels geve u uw verzoek, dat gij Hem gevraagd hebt.

18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd genade vinden in uw ogen. Alzo ging de vrouw haar weg, en at, en haar aangezicht was niet meer bedroefd.

19 En zij stonden des morgens vroeg op, en aanbaden den HEERE, en keerden weder, en kwamen tot hun huis te Rama; en Elkanah kende Hannah, zijn huisvrouw; en de HEERE gedenkde haar.

20 Daarom geschiedde het, als de tijd gekomen was, nadat Hannah bevrucht was, dat zij een zoon baarde, en zijn naam noemde Samuël, zeggende: Omdat ik hem den HEERE gevraagd heb.

21 En de man Elkanah, en zijn ganse huis, togen op, om den HEERE het jaaroffer te offeren, en zijn gelofte af te leggen.

22 Maar Hannah toog niet op, want zij zeide tot haar man: Ik zal niet opgaan, totdat het kind gespeend zal zijn, en dan zal ik het brengen, opdat het voor het aangezicht des HEEREN verschijne, en aldaar blijvende in eeuwigheid.

23 En Elkanah, haar man, zeide tot haar: Doe wat u goed dunkt; blijf, totdat gij hem gespeend hebt; alleen de HEERE stelt Zijn woord vast. Alzo bleef de vrouw, en zoogde haar zoon, totdat zij hem gespeend had.

24 En als zij hem gespeend had, nam zij hem op met zich, met drie ossen, en een maat meel, en een fles wijn, en bracht hem in het huis des HEEREN te Silo; en het kind was jong.

25 En zij slachtten een os, en brachten het kind tot Eli.

26 En zij zeide: Ach mijn heer, zo uw ziel leeft, mijn heer, ik ben de vrouw, die hier bij u stond, biddende tot den HEERE.

27 Om dit kind heb ik gebeden; en de HEERE heeft mij mijn verzoek gegeven, hetwelk ik Hem gevraagd heb:

28 Daarom ook heb ik hem den HEERE uitgeleend; zolang hij leeft, zal hij den HEERE uitgeleend worden. En hij aanbad den HEERE aldaar.

Volgende Hoofdstuk”

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.