De menselijke perceptie van geluid bij frequenties onder 200 Hz wordt herzien. Kennis over onze perceptie van dit frequentiegebied is belangrijk, omdat veel van het geluid waaraan wij in onze dagelijkse omgeving worden blootgesteld, aanzienlijke energie in dit bereik bevat. Geluid bij 20-200 Hz wordt laagfrequent geluid genoemd, terwijl voor geluid onder 20 Hz de term infrageluid wordt gebruikt. Het gehoor wordt geleidelijk minder gevoelig voor afnemende frequenties, maar ondanks de algemene opvatting dat infrageluid onhoorbaar is, kan de mens infrageluid toch waarnemen, als het niveau voldoende hoog is. Het oor is het belangrijkste orgaan voor het waarnemen van infrageluid, maar bij niveaus iets boven de gehoordrempel is het mogelijk om trillingen in verschillende delen van het lichaam te voelen. De gehoordrempel is gestandaardiseerd voor frequenties tot 20 Hz, maar er is een redelijk goede overeenkomst tussen onderzoeken beneden deze frequentie. Niet alleen de gevoeligheid, maar ook het waargenomen karakter van een geluid verandert naarmate de frequentie afneemt. Zuivere tonen worden geleidelijk minder continu, de tonale gewaarwording houdt op rond 20 Hz, en beneden 10 Hz is het mogelijk de afzonderlijke cycli van het geluid waar te nemen. Er treedt ook een drukgevoel op aan de trommelvliezen. Het dynamisch bereik van het auditieve systeem neemt af met dalende frequentie. Deze compressie is te zien in de contouren van het niveau van gelijke luidheid, en impliceert dat een geringe verhoging van het niveau de waargenomen luidheid kan veranderen van nauwelijks hoorbaar in luid. In combinatie met de natuurlijke spreiding in drempels kan dit tot gevolg hebben dat een geluid dat voor sommige mensen onhoorbaar is, voor anderen luid kan zijn. Sommige onderzoeken geven aanwijzingen van personen met een buitengewone gevoeligheid in het lage en infrasone frequentiegebied, maar verder onderzoek is nodig om dit verschijnsel te bevestigen en te verklaren.