De Bataafse Republiek (1795-1806)

De Bataafse Republiek duurde 11 jaar, waarin zij de soevereiniteit van het volk afkondigde, maar in veel opzichten een protectoraat van Frankrijk was. De organisatie van het bestuur moest niet alleen door het Nederlandse volk worden goedgekeurd, maar ook door de regering die toevallig in Frankrijk aan de macht was. De grondwetten weerspiegelden dus niet alleen de Nederlandse omstandigheden en ideeën, maar ook de regelingen die in Parijs van kracht waren; niettemin creëerden zij een nieuw soort politiek systeem, een nieuw regime, in de Nederlanden. Na veel discussie werden de oude historische provincies – zo ongelijk in rijkdom, bevolking en invloed – vervangen door een unitaire republiek, verdeeld in departementen en kiesdistricten die ongeveer gelijk waren in bevolking, zo niet in rijkdom. De in de Nationale Vergadering (die in de plaats kwam van de historische Staten-Generaal) gekozen vertegenwoordigers waren geen afgevaardigden van provinciale vergaderingen aan wier besluiten zij gebonden waren, maar afgevaardigden met volledige onafhankelijkheid van oordeel. Het oude regeringssysteem, met zijn wirwar van vergaderingen en besturen met onvolmaakt gedifferentieerde functies, werd vervangen door een modern systeem van afzonderlijke en uitdrukkelijk omschreven wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht; functioneel georganiseerde ministeries leidden het werk van buitenlandse zaken, binnenlandse zaken, oorlog, en marine. De volledige rechtsgelijkheid van alle burgers in alle delen van het land werd afgekondigd; de inwoners van Noord-Brabant, Zeeuws-Vlaanderen, Limburg en Drenthe kregen dezelfde rechten als alle andere burgers van de republiek, net zoals hun districten, ooit uitgesloten van de Staten-Generaal, nu op gelijke voet met alle andere deelnamen aan de nationale regering.

De Hervormde Kerk verloor haar status als enige officiële, beschermde kerk, ondersteund uit staatsinkomsten, en er werd een gelijke status toegekend aan alle religieuze denominaties, met inbegrip van het rooms-katholicisme en het jodendom. Toch werd er geen volledige scheiding van kerk en staat afgekondigd, en hun relatie zou nog meer dan een eeuw een van de centrale factoren in de Nederlandse politiek blijven. De historische privileges van klasse en plaats werden afgeschaft; de vrijheid van een ieder voor de wet en voor de rechter verving de verschillende “vrijheden” van stad en provincie, edelman en regent. Waar voordien de stadsbesturen hun leden coöpteerden, werden nu de afgevaardigden in de Nationale Vergadering verkozen; maar het kiesrecht was beperkt tot bezitters van onroerend goed, en deze verkozen hun vertegenwoordigers niet rechtstreeks, maar via door de primaire vergaderingen aangewezen kiezers. De meeste van deze institutionele veranderingen waren blijvend, hoewel de republikeinse regeringsvorm in 1806 door een koninkrijk werd vervangen en nooit meer werd hersteld.

Terwijl deze ingrijpende veranderingen werden besproken en goedgekeurd, moest het gewone werk van staat en natie worden voortgezet onder omstandigheden van een bijna ongekende moeilijkheid. Engeland reageerde op de Franse bezetting van Nederland en de vlucht en omverwerping van de stadhouder met een oorlogsverklaring en een blokkade. De Nederlandse overzeese handel en visserij, de meest essentiële bezigheden van het land, werden vrijwel tot stilstand gebracht, terwijl de meeste Nederlandse koloniën door de Engelsen in beslag werden genomen namens Willem V. De Fransen bleven echter meedogenloos in hun eigen uitbuiting van de bezette “broederlijke republiek”. De Nederlandse regering, die de gehele geaccumuleerde last van nationale en provinciale schulden overnam, moest ook de kosten van de Franse bezettingsmacht dragen en immense bedragen aan eerbetoon aan de regering in Parijs betalen; de gedwongen circulatie van enorm opgeblazen Franse assignaten (papiergeld) tegen nominale waarde was zelfs een nauwelijks verhulde en zeer effectieve vorm van Franse belasting rechtstreeks op het Nederlandse volk. Ook verleenden de opeenvolgende Franse regeringen – republikeins, consulair of keizerlijk – de Nederlanders geen grotere vrijheid van handel met Frankrijk of andere landen die onder haar controle stonden, als compensatie voor de verloren overzeese handel.

Toen de handel terugliep en de industrie tot stilstand kwam, begon de Nederlandse landbouw weer een vooraanstaande plaats in de economie in te nemen; deze had altijd de meerderheid van de beroepsbevolking tewerkgesteld. De ondernemende geest waar Nederlandse zakenlieden een eeuw of twee eerder zo beroemd om waren geweest, leek verloren te gaan en werd vervangen door wat de Nederlanders zelf een jansalie-houding noemden; de ooit zo bruisende steden vervielen tot louter marktsteden; zelfs Amsterdam verloor een groot deel van zijn bevolking. Als gevolg daarvan werd het moeilijk om de nieuwe regering te consolideren. Een meervoudige uitvoerende macht, gemodelleerd naar het Franse Directoire en zonder een stevige basis in gevestigde politieke instellingen en praktijken, weerspiegelde eerder de intriges van individuen dan de programma’s van duidelijk afgebakende partijen. De overwinnaars maakten onderling ruzie en keken naar Parijs om tussen hen te beslissen, of aanvaardden tenminste passief haar dictaat, gegeven door staatsgrepen georganiseerd of goedgekeurd door de Franse legerleiding.

In 1805 gaf Napoleon I quasi-dictatoriale bevoegdheden aan R.J. Schimmelpenninck. Schimmelpenninck, die op de wijze van de oude provinciale leiders raadpensionaris werd genoemd, was in feite een ongekroonde en bijna absolute vorst (hoewel de macht uiteindelijk in handen van Napoleon bleef); niettemin voerde hij veel van de moderniserende hervormingen door die waren voorgesteld maar niet waren aangenomen. Napoleon besloot echter het volgende jaar de Nederlandse staat direct op te nemen in zijn “Grote Rijk” van vazalstaten.

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.