Belangrijke toedieningsinstructies
(a) BETASERON is bestemd voor gebruik onder leiding en toezicht van een arts. Als patiënten of verzorgers BETASERON moeten toedienen, train hen dan in de juiste techniek voor het zelf toedienen van subcutane injecties met behulp van de voorgevulde spuit of de optionele injectiehulp. De BETACONNECT autoinjector heeft drie instelbare injectiediepte-instellingen; de zorgverlener moet de juiste diepte-instelling en injectietechniek bepalen. Gebruik alleen de spuiten in de BETASERON verpakking met de BETACONNECT autoinjector.
De eerste BETASERON injectie dient te worden uitgevoerd onder toezicht van een daartoe gekwalificeerde zorgverlener. Gebruikers moeten aantonen dat zij bekwaam zijn in alle aspecten van de BETASERON-injectie voordat zij deze zelfstandig gaan gebruiken. Als een patiënt BETASERON zelf moet toedienen, moet worden beoordeeld of de patiënt fysiek en cognitief in staat is om BETASERON zelf toe te dienen en de spuiten op de juiste wijze weg te gooien. Patiënten met ernstige neurologische stoornissen mogen injecties niet zelf toedienen zonder hulp van een getrainde zorgverlener.
Adequate instructie voor zelfinjectie of injectie door een andere persoon moet worden verstrekt aan de patiënt of diens zorgverlener, inclusief het zorgvuldig doornemen van de BETASERON Medicatiegids, de voorgevulde injectiespuit Gebruiksaanwijzing, en de BETACONNECT autoinjector Gebruiksaanwijzing die bij het product wordt geleverd.
(b) Inspecteer de gereconstitueerde BETASERON oplossing visueel voor gebruik; gooi het weg als het deeltjes bevat of verkleurd is.
(c) Terwijl de spuit en de injectieflaconadapter op hun plaats worden gehouden, draait u het geheel om zodat de injectieflacon zich bovenop bevindt. Trek de juiste dosis BETASERON-oplossing op. Verwijder de injectieflacon uit de injectieflaconadapter alvorens BETASERON te injecteren.
(d) Gebruik veilige verwijderingsprocedures voor naalden en spuiten.
(e) Gebruik naalden en spuiten niet opnieuw.
(f) Adviseer patiënten en verzorgers om de plaatsen voor subcutane injecties te laten roteren om de kans op ernstige injectieplaatsreacties, waaronder necrose of plaatselijke infectie, te minimaliseren.