Hoofdstuk 6
I. Hij behandelt de plicht der dienstknechten (v. 1, v. 2). II. Van valse leraars (verzen 3-5). III. Van godsvrucht en hebzucht (v. 6-10). IV. Wat Timotheüs moest ontvluchten, en wat hij moest volgen (v. 11, v. 12). V. Een plechtige vermaning (v. 13-16). VI. Een last voor de rijken (v. 17-19). En ten slotte, een opdracht aan Timotheüs (v. 20, v. 21).
Verzen 1-5
I. Hier is de plicht der dienstknechten. De apostel had eerder gesproken over kerk-relaties, hier over onze familie-relaties. Van dienstknechten wordt hier gezegd dat zij onder het juk zijn, hetgeen zowel onderwerping als arbeid aanduidt; zij zijn aangespoord om te werken, niet om stil te zitten. Als het christendom knechten onder het juk vindt, zet het hen eronder voort; want het evangelie heft de verplichtingen niet op die op hen rusten, hetzij door de wet van de natuur, hetzij door wederzijdse instemming. Zij moeten hun meesters eerbiedigen, hen alle eer waardig achten (omdat zij hun meesters zijn), van alle eerbied, naleving en gehoorzaamheid, die terecht van dienstknechten aan hun meesters verwacht worden. Niet dat zij van hen moesten denken wat zij niet waren; maar als hun meesters moesten zij hen alle eer waardig achten die hen toekwam, opdat de naam van God niet zou worden gelasterd. Indien dienstknechten, die de Christelijke godsdienst omhelsden, onbeschaamd en ongehoorzaam zouden worden jegens hun meesters, zou over de leer van Christus voor hun bestwil worden nagedacht, alsof die de mensen tot slechtere levers had gemaakt, dan zij waren geweest voordat zij het Evangelie ontvingen. Let wel, als de belijders van de godsdienst zich misdragen, lopen de naam van God en zijn leer gevaar gelasterd te worden door hen, die gelegenheid zoeken kwaad te spreken over die waardige naam, waardoor wij geroepen zijn. En dit is een goede reden waarom wij ons allen goed zouden moeten gedragen, zodat wij de gelegenheid die velen zoeken, en die zij zeer geneigd zullen zijn aan te grijpen, om kwaad te spreken over de godsdienst omwille van ons, kunnen voorkomen. Of stel dat de meester een christen was, en een gelovige, en de knecht ook een gelovige, zou dit hem niet verontschuldigen, omdat er in Christus geen band is noch vrijheid? Neen, geenszins, want Jezus Christus is niet gekomen om de band der burgerlijke betrekkingen te ontbinden, maar om die te versterken: Zij, die gelovige meesters hebben, laten zij hen niet verachten, omdat zij broeders zijn; want deze broederschap heeft alleen betrekking op geestelijke voorrechten, niet op enige uiterlijke waardigheid of voordeel (zij, die hun godsdienst verkeerd begrijpen en misbruiken, maken er een voorwendsel van om de plichten, die zij aan hun verwanten verschuldigd zijn, te verloochenen); neen, doe hen liever eer aan, omdat zij getrouw en geliefd zijn. Zij moeten zichzelf des te meer verplicht achten hen te dienen, omdat het geloof en de liefde, die de mensen tot christenen maken, hen verplichten goed te doen; en dat is het enige waarin hun dienst bestaat. Merk op: Het is een grote aanmoediging voor ons in het doen van onze plicht tegenover onze verwanten, als wij reden hebben om te denken dat zij trouw en geliefd zijn, en deelgenoten van het voordeel, dat wil zeggen, van het voordeel van het christendom. Nog eens: Gelovige meesters en dienstknechten zijn broeders, en deelgenoten aan de weldaad; want in Christus Jezus is noch slaaf noch vrije, want gij zijt allen één in Christus Jezus, Gal. 3:28 . Timotheüs is aangesteld om deze dingen te onderwijzen en te vermanen. Ministers moeten niet alleen de algemene plichten van allen prediken, maar ook de plichten van bijzondere betrekkingen. Paulus waarschuwt Timotheüs zich terug te trekken van hen, die de leer van Christus verdorven hebben en tot onderwerp gemaakt hebben van twist, debat en controverse: Indien iemand anders leert (vs.3-5), niet praktisch predikt, niet onderwijst en vermaant wat tot bevordering van ernstige godsvrucht is – indien hij niet wil instemmen met heilzame woorden, woorden die een directe neiging hebben om de ziel te genezen – indien hij niet wil instemmen met deze, zelfs de woorden van onze Here Jezus Christus. Merk op, dat wij met geen enkel woord moeten instemmen als heilzaam, behalve met de woorden van onze Heer Jezus Christus; maar met die woorden moeten wij onze ongeveinsde instemming en toestemming geven, en met de leer die naar de godzaligheid is. Merk op: De leer van onze Here Jezus is een leer naar de godzaligheid; zij heeft een directe neiging om mensen godvruchtig te maken. Maar wie niet instemt met de woorden van Christus is hoogmoedig (v. 4) en twistziek, onwetend, en brengt de kerk veel onheil, omdat hij niets weet. Let wel, gewoonlijk zijn zij het meest trots die het minst weten; want met al hun kennis kennen zij zichzelf niet. Degenen die afvallen van de duidelijke praktische leerstellingen van het christendom raken verzeild in controverses, die het leven en de kracht van de godsdienst wegvreten; zij houden zich bezig met vragen en woordenstrijd, die veel onheil in de kerk aanrichten, de aanleiding zijn tot afgunst, twist, geruzie, boze vermoedens. Wanneer mensen niet tevreden zijn met de woorden van de Here Jezus Christus en de leer die naar de godzaligheid is, maar hun eigen opvattingen bedenken en deze opleggen, en dat ook nog in hun eigen woorden, die de wijsheid van de mens leert, en niet in de woorden die de Heilige Geest leert (1Ko.2,13 ), dan zaaien zij het zaad van alle onheil in de kerk. Vandaar komen perverse disputaties van mensen met een verdorven gemoed (v. 5), disputaties die een en al subtiliteit zijn, en geen degelijkheid. Let wel, verdorven mensen zijn verstoken van de waarheid. De reden waarom het verstand van mensen verdorven is, is omdat zij zich niet houden aan de waarheid zoals die in Jezus is: zij veronderstellen dat gewin godsvrucht is, en maken godsdienst tot een speelbal van hun wereldse belangen. Van zulke mensen wordt Timotheüs gewaarschuwd zich terug te trekken. Wij merken op, 1. De woorden van onze Here Jezus Christus zijn heilzame woorden, zij zijn het meest geschikt om de wonden van de kerk te voorkomen of te genezen, evenals om een gewond geweten te genezen; want Christus heeft de tong der geleerden, om een woord te spreken in de tijd tot hem die vermoeid is, Jes. 50:4 . De woorden van Christus zijn het beste om scheuringen in de kerk te voorkomen; want niemand die belijdt in Hem te geloven, zal de geschiktheid of het gezag van Zijn woorden betwisten, die hun Heer en Leraar zijn, en het is nooit goed gegaan met de kerk sinds de woorden van mensen aanspraak hebben gemaakt op een aanzien gelijk aan Zijn woorden, en in sommige gevallen een veel groter. 2. Wie anders onderwijst en niet instemt met deze heilzame woorden, die is hoogmoedig en weet niets; want hoogmoed en onwetendheid gaan gewoonlijk samen. 3. Paulus brandmerkt alleen hen die niet instemmen met de woorden van onze Here Jezus Christus, en de leer die naar de godzaligheid is; zij zijn hoogmoedig, niets wetend; andere woorden die heilzamer zijn kende hij niet. 4. Wij leren de droevige gevolgen kennen van het zich blindstaren op vragen en woordenstrijd; door dit zich blindstaren op vragen komen nijd, twist, boze vermoedens en perverse twistgesprekken; wanneer mensen de heilzame woorden van onze Here Jezus Christus verlaten, zullen zij het nooit eens worden over andere woorden, hetzij van henzelf of van andere mensen, maar zullen zij er voortdurend over redetwisten en twisten; En dit zal afgunst voortbrengen, wanneer zij de woorden van anderen verkozen boven die welke zij voor de hunne hebben aangenomen; en dit zal gepaard gaan met jaloezie en achterdocht jegens elkander, hier boze vermoedens genoemd; dan zullen zij overgaan tot perverse twistgesprekken. 5. Degenen die zich bezighouden met het voeren van perverse discussies, blijken mensen te zijn met een verdorven gemoed en zonder kennis van de waarheid; in het bijzonder degenen die op deze wijze handelen omwille van het gewin, dat al hun godsvrucht is, en die veronderstellen dat gewin godsvrucht is, in tegenstelling tot het oordeel van de apostelen, die de godsvrucht als een grote winst beschouwden. 6. Goede predikanten en christenen zullen zich van zulken terugtrekken. “Gaat uit hun midden, Mijn volk, en scheidt u af, zegt de Here; van dezulken trekt gij u af.
Verzen 6-12
Van de vermelding van het misbruik dat sommigen van de godsdienst maken, door haar in dienst te stellen van hun wereldlijke voordelen, maakt de apostel, I. Neemt de gelegenheid te baat om de voortreffelijkheid van tevredenheid en het kwaad van hebzucht aan te tonen.1. De voortreffelijkheid van tevredenheid, verzen 6-8. Sommigen beschouwen het christendom als een profijtelijk beroep voor deze wereld. In de betekenis die zij bedoelen is dit onjuist; toch is het ongetwijfeld waar dat, hoewel het christendom de slechtste handel is, het de beste roeping in de wereld is. Zij die er een beroep van maken, alleen om hun beurt voor deze wereld te dienen, zullen teleurgesteld worden en het een droevig beroep vinden; maar zij die het als hun roeping beschouwen, en er een bedrijf van maken, zullen het een winstgevend beroep vinden, want het heeft de belofte van het leven dat nu is, zowel als van dat wat komen gaat.(1.) De waarheid die hij neerlegt is dat godsvrucht met tevredenheid grote winst is. Sommigen lezen het als: godsvrucht met bekwaamheid; dat wil zeggen, als een mens maar weinig heeft in deze wereld, maar toch, als hij maar genoeg heeft om hem er doorheen te dragen, hoeft hij niet meer te verlangen, zijn godsvrucht daarmee zal zijn grote winst zijn. Want het weinige, dat een rechtvaardige heeft, is beter dan de rijkdom van vele goddelozen, Ps. 37:16 . Wij lezen het: godsvrucht met tevredenheid; de godsvrucht zelf is groot gewin, zij is nuttig voor alle dingen; en waar ware godsvrucht is, daar zal tevredenheid zijn; maar zij die de hoogste graad van tevredenheid met hun godsvrucht hebben bereikt, zijn zeker de gelukkigste mensen in deze wereld. Godzaligheid met tevredenheid, d.w.z. christelijke tevredenheid (tevredenheid moet voortkomen uit beginselen van godzaligheid) is grote winst; het is alle rijkdom in de wereld. Hij die godvruchtig is, zal zeker gelukkig zijn in een andere wereld; en als hij zich daarnaast door tevredenheid aanpast aan zijn toestand in deze wereld, heeft hij genoeg. Hier hebben we, Een Christen winst; het is godsvrucht met tevredenheid, dit is de ware weg naar winst, ja, het is winst zelf. De winst van een christen is groot; het is niet zoals de kleine winst van wereldlingen, die zo verzot zijn op een klein werelds voordeel. Godzaligheid gaat altijd gepaard met tevredenheid in meer of mindere mate; alle waarlijk godvruchtige mensen hebben met Paulus geleerd, in welke staat zij zich ook bevinden, daarmee tevreden te zijn, Phil. 4:11 . Zij zijn tevreden met wat God hun toekent, wel wetend dat dit het beste voor hen is. Laat ons dan allen met tevredenheid naar godsvrucht streven.(2.) De reden die hij daarvoor geeft is: Want wij hebben niets in deze wereld meegebracht, en het is zeker dat wij niets eruit kunnen dragen, vers 7. Dit is een reden waarom wij tevreden moeten zijn met een klein beetje. Omdat wij niets kunnen aanvechten als een schuld die ons toekomt, want wij zijn naakt in de wereld gekomen. Wat wij sindsdien ook hebben gehad, wij zijn het aan de voorzienigheid van God verplicht; maar Hij die gaf, mag nemen wat en wanneer Hij wil. Wij hadden onze wezens, onze lichamen, ons leven (dat meer is dan spijs, en dat meer is dan kleding), toen wij in de wereld kwamen, hoewel wij naakt kwamen, en niets met ons meebrachten; mogen wij dan niet tevreden zijn zolang ons wezen en leven ons worden voortgezet, hoewel wij niet alles hebben wat wij zouden willen hebben? Wij brachten niets mee in deze wereld, en toch zorgde God voor ons, er werd voor ons gezorgd, wij zijn ons hele leven lang gevoed tot op de dag van vandaag; en daarom, wanneer wij in de grootste benauwdheid zijn gebracht, kunnen wij niet armer zijn dan toen wij in deze wereld kwamen, en toch werd er toen voor ons gezorgd; laten wij daarom op God vertrouwen voor het resterende deel van onze pelgrimstocht. Wij zullen niets met ons meedragen om deze wereld te verlaten. Een lijkwade, een doodskist en een graf is alles wat de rijkste man van de wereld uit zijn duizenden kan hebben. Waarom zouden we dan veel begeren? Waarom zouden we niet tevreden zijn met een klein beetje, want hoeveel we ook hebben, we moeten het achter ons laten? Eccl. 5:15, Eccl. 5:16 .(3.) Daarom concludeert hij, voedsel en kleding hebbende, laat ons daarmede tevreden zijn, vs. 8. Voedsel en een bedekking, dat omvat woonruimte zowel als kleding. Let wel, als God ons de noodzakelijke steun van het leven geeft, moeten wij daar tevreden mee zijn, hoewel wij niet de versierselen en genietingen ervan hebben. Als de natuur tevreden moet zijn met weinig, moet de genade tevreden zijn met minder; al hebben wij geen buitensporig voedsel, al hebben wij geen kostbare kleding, als wij slechts voedsel en kleding hebben die voor ons geschikt zijn, moeten wij tevreden zijn. Dit was Agurs gebed: Geef mij armoede noch rijkdom, voed mij met voedsel dat mij geschikt is, Spr. 30:8 . Hier zien wij, de dwaasheid om ons geluk in deze dingen te leggen, terwijl wij niets in deze wereld hebben meegebracht, en wij niets eruit kunnen dragen. Wat zullen de wereldbewoners doen, wanneer de dood hen van hun geluk en hun deel zal beroven, en zij eeuwig afscheid moeten nemen van al deze dingen, waarop zij zo gehecht zijn geweest? Zij zullen misschien met de arme Micha zeggen: Gij hebt mijn goden weggenomen, en wat heb ik nog meer? Jud. 18:24 . De levensbehoeften zijn de jachthonden van een waar christen verlangen, en met deze zal hij trachten tevreden te zijn; zijn verlangens zijn niet onverzadigbaar; nee, een weinig, een paar gemakken van dit leven, zullen hem dienen, en deze mag hij hopen te genieten: 1. Het hebben van voedsel en kleding. 2. Het kwaad van gierigheid. Zij die rijk willen worden (die hun hart op de rijkdom van deze wereld zetten, en vastbesloten zijn, goed of kwaad, zij zullen het hebben), vallen in verzoeking en in een strik, vs. 9. Er wordt niet gezegd: zij die rijk zijn, maar zij die rijk zullen worden, dat wil zeggen, die hun geluk in wereldse rijkdom stellen, die het buitensporig begeren, en gretig en gewelddadig zijn in het najagen ervan. Zij, die zulken zijn, vallen onvermijdelijk in verzoeking en in een strik; want wanneer de duivel ziet, welke weg hun begeerten hen voeren, zal hij spoedig zijn haak dienovereenkomstig uitzetten. Hij wist hoe dol Achan zou zijn op een wig van goud, en legde dat daarom voor hem neer. Zij vallen in vele dwaze en kwetsende begeerten. Let op:(1) De apostel veronderstelt dat sommigen rijk willen zijn; dat wil zeggen, zij zijn er op uit, niets minder dan een grote overvloed zal voldoen. Zulken zullen niet veilig of onschuldig zijn, want zij zullen in gevaar zijn zichzelf voor eeuwig te gronde te richten; zij vallen in verzoeking, en een strik, enz. Wereldse begeerten zijn dwaas en schadelijk, want zij verdrinken de mensen in verderf en ondergang. Het is goed voor ons om de ondeugdelijkheid van wereldse vleselijke begeerten te overwegen. Ze zijn dwaas, en daarom moeten we ons ervoor schamen, kwetsend, en daarom moeten we er bang voor zijn, vooral als we bedenken in welke mate ze kwetsend zijn, want ze verdrinken de mensen in het verderf en in de ondergang. (2.) De apostel bevestigt dat de liefde tot het geld de wortel van alle kwaad is, vs. 10. Tot welke zonden zullen de mensen niet worden aangetrokken door de liefde voor het geld? In het bijzonder lag dit aan de basis van de afval van velen van het geloof van Christus; terwijl zij geld begeerden, dwaalden zij af van het geloof, zij verlieten hun Christendom, en doorstaken zichzelf met vele smarten. Zie, wat de wortel van alle kwaad is: de liefde tot het geld; mensen kunnen geld hebben en het toch niet liefhebben; maar als zij het buitensporig liefhebben, zal het hen tot alle kwaad drijven. Begeerlijke mensen zullen het geloof verlaten, als dat de weg is om aan geld te komen: Terwijl sommigen het begeerden, zijn zij van het geloof afgedwaald. Demas heeft mij verlaten, omdat hij deze tegenwoordige wereld heeft liefgehad, 2 Tim. 4:10 . Want de wereld was hem dierbaarder dan het christendom. Zie, zij die van het geloof afdwalen, doorboren zichzelf met vele smarten; zij die van God afdwalen, koesteren slechts smarten voor zichzelf. II. Daarom neemt hij de gelegenheid te baat om Timotheüs te waarschuwen en hem te adviseren op de weg van God en zijn plicht te blijven, en in het bijzonder het vertrouwen te vervullen dat in hem als ambtsdrager is gesteld. Hij richt zich tot hem als een man van God. Ministers zijn mannen van God, en behoren zich in alles dienovereenkomstig te gedragen; zij zijn mannen in dienst van God, die zich meer onmiddellijk wijden aan zijn eer. De profeten onder het Oude Testament werden mannen van God genoemd. 1. Hij beveelt Timotheüs op zijn hoede te zijn voor de liefde tot het geld, die voor velen zo verderfelijk is geweest: Vlucht voor deze dingen. Het is slecht voor alle mensen, maar vooral voor mannen van God, om hun hart te richten op de dingen van deze wereld; mannen van God moeten zich bezighouden met de dingen van God. 2. Om hem te wapenen tegen de liefde van de wereld, leidt Hij hem op om datgene na te volgen wat goed is. Volg rechtvaardigheid, godsvrucht, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid na: rechtvaardigheid in zijn gesprek met de mensen, godsvrucht jegens God, geloof en liefde als levende beginselen, om hem te ondersteunen en voort te dragen in de beoefening zowel van de rechtvaardigheid als van de godsvrucht. Zij die de rechtvaardigheid en de godsvrucht nastreven, uit een beginsel van geloof en liefde, hebben behoefte aan geduld en zachtmoedigheid – geduld om zowel de berispingen van de Voorzienigheid als de verwijten van de mensen te verdragen, en zachtmoedigheid om de tegenstanders te onderrichten en de beledigingen en kwetsuren die ons worden aangedaan, te laten voorbijgaan. Merk op, dat het niet genoeg is, dat de mensen Gods deze dingen ontvluchten, maar dat zij moeten navolgen wat er rechtstreeks mee in strijd is. Verder: Wat een voortreffelijke mensen zijn de mensen Gods die de gerechtigheid najagen! Zij zijn de voortreffelijken der aarde, en daar zij Gode welgevallig zijn, moeten zij door de mensen worden goedgekeurd. 3. Hij vermaant hem het deel van een soldaat te doen: Strijd de goede strijd van het geloof. Let wel, zij die in de hemel willen komen, moeten hun weg daarheen strijden. Er moet een strijd zijn met corruptie en verleidingen, en de tegenstand van de machten der duisternis. Let wel, het is een goede strijd, het is een goede zaak, en het zal een goede afloop hebben. Het is de strijd van het geloof; wij strijden niet naar het vlees, want de wapens van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk, 2Ko.10:3, 2Ko.10:4 . Hij vermaant hem om het eeuwige leven vast te houden. (1) Het eeuwige leven is de kroon die ons wordt voorgesteld, als aanmoediging om te strijden en de goede strijd van het geloof, de goede oorlogvoering, te voeren. (2) Dit moeten wij vastgrijpen, als degenen die bang zijn het te kort te komen en het te verliezen. Hou vast, en pas op voor het verliezen van uw houvast. Houd vast, wat gij hebt, opdat niemand uw kroon wegeeme, Openb. 3:11 . (3.) Wij zijn geroepen tot de strijd, en om het eeuwige leven vast te houden. (4.) De belijdenis die Timotheüs en alle getrouwe dienaren afleggen voor vele getuigen is een goede belijdenis; want zij belijden en verbinden zich ertoe de goede strijd des geloofs te strijden en het eeuwige leven vast te houden; hun roeping en hun eigen belijdenis verplichten hen hiertoe.
Verzen 13-21
De apostel draagt Timotheüs hier op dit gebod (dat is, het gehele werk van zijn bediening, al het vertrouwen dat in hem gesteld is, al de dienst die van hem verwacht wordt) onbevlekt, onberispelijk te bewaren; hij moet zich in zijn bediening zo gedragen, dat hij zich aan geen enkele blaam blootstelt, noch enige smet oploopt. Wat zijn de motieven die hem hiertoe bewegen? I. Hij geeft hem een plechtige opdracht: Ik geef u de opdracht in de ogen van God dat gij dit doet. Hij draagt hem op zoals hij op de grote dag zal antwoorden aan die God wiens ogen op ons allen zijn gericht, die ziet wat wij zijn en wat wij doen: God, die alle dingen verkwikt, die het leven in zich heeft en de fontein van het leven is. Dit zou ons moeten aanzetten tot de dienst van God, dat wij een God dienen die alle dingen verkwikt. Hij klaagt hem aan voor Christus Jezus, aan wie hij op een bijzondere wijze verwant was als bedienaar van zijn evangelie: Die voor Pontius Pilatus getuige was van een goede belijdenis. Christus stierf niet alleen als offerande, maar ook als martelaar; en Hij was getuige van een goede belijdenis, toen Hij voor Pilatus werd voorgeleid, zeggende (Joh. 18:36, Joh. 18:37 ): Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld: Ik ben gekomen om van de waarheid te getuigen. Die goede belijdenis van Hem voor Pilatus, Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld, moet doeltreffend zijn om al Zijn volgelingen, zowel ambtsdragers als mensen, af te trekken van de liefde van deze wereld.II. Hij herinnert hem aan de belijdenis die hij zelf had afgelegd: Gij hebt een goede belijdenis afgelegd voor vele getuigen (v. 12), namelijk toen hij door handoplegging van het priesterkoor werd gewijd. De verplichting daarvan rustte nog steeds op hem, en hij moest zich daaraan houden, en daardoor verkwikt worden, om het werk van zijn bediening te doen.III. Hij herinnert hem aan Christus’ tweede komst: “Houdt dit gebod, tot aan de verschijning van onze Here Jezus Christus; houdt het zolang gij leeft, totdat Christus bij de dood komt om u kwijting te geven. Bewaar het met het oog op zijn tweede komst, wanneer wij allen rekenschap moeten afleggen van de talenten die ons zijn toevertrouwd, Lu. 16:2 . Let wel, de Here Jezus Christus zal verschijnen, en het zal een heerlijke verschijning zijn, niet zoals Zijn eerste verschijning in de dagen van Zijn vernedering. Ministers moeten in al hun bedieningen het oog gericht houden op deze verschijning van de Here Jezus Christus, en tot Zijn verschijning moeten zij dit gebod onberispelijk en onberispelijk bewaren. Als iemand die de verschijning van Christus liefhad, spreekt Paulus er graag over, en houdt hij ervan te spreken over Hem die dan zal verschijnen. De verschijning van Christus is zeker (Hij zal haar tonen), maar het is niet aan ons om de tijd en het seizoen ervan te kennen, die de Vader in Zijn eigen macht heeft bewaard; laat dit ons voldoende zijn, dat Hij haar te zijner tijd zal tonen, op het tijdstip dat Hij daarvoor geschikt acht. Let wel, 1. Over Christus en God de Vader spreekt de apostel hier grote dingen. (1.) Dat God de enige Potentaat is; de machten van aardse vorsten zijn alle van Hem afgeleid, en hangen van Hem af. De machten die bestaan zijn door God verordend, Rom. 13:1 . Hij is de enige Potentaat die absoluut en soeverein is, en volkomen onafhankelijk. (2.) Hij is de gezegende en de enige Potentaat, oneindig gelukkig, en niets kan zijn geluk in het minst aantasten. (3.) Hij is Koning der koningen, en Heer der heren. Alle koningen der aarde ontlenen hun macht aan Hem; Hij gaf hun hun kronen, zij houden die onder Hem, en Hij heeft een soevereine heerschappij over hen. Dit is Christus’ titel (Openb. 19:16 ), op zijn gewaad en zijn dij; want hij heeft een naam hoger dan de koningen der aarde. (4.) Hij alleen heeft onsterfelijkheid. Hij alleen is onsterfelijk in zichzelf, en heeft onsterfelijkheid omdat hij er de fontein van is, want de onsterfelijkheid van engelen en geesten is van hem afgeleid. (5.) Hij woont in ontoegankelijk licht, licht waartoe niemand kan naderen; niemand kan in de hemel komen dan degenen die het Hem behaagt erheen te brengen en in zijn koninkrijk toe te laten. (6.) Hij is onzichtbaar: Die geen mens heeft gezien, noch kan zien. Het is onmogelijk dat sterfelijke ogen de helderheid van de goddelijke heerlijkheid kunnen dragen. Niemand kan God zien en leven. 2. Na deze glorierijke eigenschappen te hebben genoemd, besluit hij met een doxologie: Hem zij de eer en de kracht tot in eeuwigheid. Amen. Daar God alle macht en eer aan zichzelf heeft, is het onze plicht Hem alle macht en eer toe te schrijven. (1.) Wat een kwaad is zonde, wanneer begaan tegen zulk een God, de gezegende en enige Potentaat! Het kwaad ervan neemt toe in verhouding tot de waardigheid van Hem tegen wie het begaan wordt. (2.) Groot is Zijn neerbuigendheid, om aandacht te schenken aan zulke gemene en verachtelijke schepselen als wij zijn. Wat zijn wij dan, dat de gezegende God, de Koning der koningen en de Heer der heren, naar ons omziet? (3) Gezegend zijn zij die worden toegelaten om te verblijven bij deze grote en gezegende Potentaat. Gelukkig zijn uw mannen (zegt de koningin van Scheba tot koning Salomo), gelukkig zijn deze uw dienaren, die gedurig voor uw aangezicht staan, 1 Ki. 10:8 . Nog veel gelukkiger zijn zij, die voor de Koning der koningen mogen staan. (4.) Laten wij de grote God liefhebben, aanbidden en loven, want wie zal U niet vrezen, o Heer, en Uw naam niet verheerlijken? Want Gij alleen zijt heilig, Openb. 15:4. IV. De apostel voegt, bij wijze van naschrift, een les voor rijke mensen toe, v. 17-19.1. Timotheüs moet de rijken aanmanen zich te hoeden voor de verzoekingen en de mogelijkheden van hun welgesteldheid te verbeteren. (1.) Hij moet hen waarschuwen om op hun hoede te zijn voor hoogmoed. Dit is een zonde die gemakkelijk rijke mensen treft, op wie de wereld lacht. Vermaan hen niet hoogmoedig te zijn, of van zichzelf te denken boven wat passend is, of hoogmoedig te zijn met hun rijkdom. (2.) Hij moet hen waarschuwen tegen ijdel vertrouwen in hun rijkdom. Beveel hen dat zij niet vertrouwen op onzekere rijkdom. Niets is onzekerder dan de rijkdom van deze wereld; velen hebben er de ene dag veel van gehad en zijn de volgende dag van alles beroofd. Rijkdom maakt zich vleugels en vliegt weg als een adelaar, enz. Spr. 23:5 . (3.) Hij moet hen opdragen op God, de levende God, te vertrouwen, Hem tot hun hoop te maken, die ons rijkelijk alles geeft om te genieten. Zij, die rijk zijn, moeten zien, dat God hun hun rijkdommen geeft, en hun geeft om er rijkelijk van te genieten; want velen hebben rijkdommen, maar genieten er slecht van, omdat zij geen hart hebben om ze te gebruiken. (4.) Hij moet hen opdragen goed te doen met wat zij hebben (want wat is het beste bezit waard, meer dan dat het een mens de gelegenheid geeft des te meer goed te doen?): Dat zij rijk zijn in goede werken. Werkelijk rijk zijn zij, die rijk zijn in goede werken. Dat zij bereid zijn uit te delen, bereid zijn te geven; niet alleen om het te doen, maar om het gewillig te doen, want God heeft een blijmoedige gever lief. (5.) Hij moet hen opdragen aan een andere wereld te denken, en zich voor te bereiden op die welke komen gaat door werken van liefdadigheid: Een goed fundament leggen voor de toekomende tijd, opdat zij het eeuwige leven mogen grijpen. 2. Hieruit kunnen wij opmerken, (1.) Ministers moeten niet bang zijn voor de rijken; of zij nu zo rijk zijn, zij moeten tot hen spreken, en hen aanklagen. (2.) Zij moeten hen waarschuwen tegen hoogmoed en ijdel vertrouwen in hun rijkdommen: Dat zij niet hoogmoedig zijn, noch vertrouwen op onzekere rijkdommen. Hen opwekken tot werken van vroomheid en liefdadigheid: Dat zij goed doen, enz. (3.) Dit is de weg voor de rijken om voor zichzelf een voorraad aan te leggen voor de toekomende tijd, opdat zij het eeuwige leven mogen vasthouden; in de weg van het goede moeten wij zoeken naar heerlijkheid, eer en onsterfelijkheid, en het eeuwige leven zal het einde van alles zijn, Rom. 2:7 . (4.) Hier ligt een les voor predikanten in de opdracht aan Timotheüs: Bewaar datgene wat aan uw vertrouwen is toevertrouwd. Iedere predikant is een beheerder, en het is een schat die aan zijn vertrouwen is toevertrouwd, die hij moet bewaren. De waarheden van God, de verordeningen van God, bewaart deze, vermijdt profaan en ijdel geklets; laat u niet in met menselijke welsprekendheid, die de apostel ijdel geklets noemt, of menselijke geleerdheid, die dikwijls ingaat tegen de waarheden van God, maar houdt u dicht bij het geschreven woord, want dat is ons toevertrouwd. Sommigen die zeer trots zijn geweest op hun geleerdheid, hun wetenschap, die ten onrechte zo genoemd wordt, zijn daardoor losgeslagen in hun beginselen en weggetrokken van het geloof van Christus, hetgeen een goede reden is waarom wij ons moeten houden aan het duidelijke woord van het evangelie, en ons voornemen om daardoor te leven en te sterven. Let wel, Ministers kunnen niet genoeg vermaand worden om te bewaren wat hun toevertrouwd is, omdat het een groot vertrouwen is dat op hen rust: O Timotheüs, bewaart hetgeen u is toevertrouwd! Alsof hij had gezegd: “Ik kan niet besluiten zonder u opnieuw aan te klagen; wat gij ook doet, weet dat gij dit vertrouwen bewaart, want het is een te groot vertrouwen om te worden beschaamd. Ministers moeten kletspraatjes vermijden, als zij willen bewaren hetgeen hun is toevertrouwd, want die zijn ijdel en profaan. De wetenschap die zich tegen de waarheid van het evangelie verzet, wordt ten onrechte zo genoemd; het is geen echte wetenschap, want als zij dat was, zou zij het evangelie goedkeuren en ermee instemmen. Zij, die zo verzot zijn op deze wetenschap, lopen groot gevaar te dwalen omtrent het geloof; zij, die de rede boven het geloof stellen, lopen gevaar het geloof te verlaten.V. Onze apostel besluit met een plechtig gebed en een zegening: Genade zij met u. Amen. Let wel, dit is een kort, maar veelomvattend gebed voor onze vrienden, want genade omvat daarin alles wat goed is, en genade is een teken, ja een begin van heerlijkheid; want waar God genade geeft, zal Hij heerlijkheid geven, en Hij zal geen goed onthouden aan hem die rechtschapen wandelt. Genade zij met u allen. Amen.