Vraag: “Wat wordt bedoeld met High Church en Low Church?”
Antwoord: Bij elke studie over kerkgenootschappen of kerkgeschiedenis komen we vroeg of laat uit bij de termen High Church en Low Church. Oorspronkelijk definieerden deze termen stromingen binnen de Anglicaanse Kerk, maar de betekenissen zijn verbreed om ook van toepassing te zijn op niet-Anglicaanse kerken.
De termen hebben te maken met de wijze van eredienst, in het bijzonder het gebruik van ritueel, liturgie en uitrustingen in de eredienst. Leiders van een Hoogkerkelijke gemeente leggen een “hoge” nadruk op ceremonie, gewaden, en sacramenten. Leiders van een Low Church gemeente leggen een “lage” nadruk op dergelijke dingen en volgen een vrijere eredienststijl.
Anglicaanse, Episcopale, Katholieke, Orthodoxe, de meeste Methodisten en Luthersen, en sommige Presbyteriaanse kerken worden beschouwd als High Church. Hun erediensten worden gekenmerkt door liturgische lezingen en rituelen, hun geestelijken dragen speciale kleding, en zij volgen een kalender van jaarlijkse religieuze vieringen.
Doopsgezinde, Onafhankelijke, Pinkster-, Quaker-, Amish-, sommige Methodistische en Lutherse kerken, en veel Presbyteriaanse kerken worden als Low Church beschouwd. Hun erediensten worden gekenmerkt door betrokkenheid van de gemeente, een relatief ongestructureerd programma, en een evangelische benadering.
Het onderscheid tussen High Church en Low Church is natuurlijk pas na de Reformatie ontstaan. Toen rees de vraag: toen de Protestantse Kerk de Rooms Katholieke leer verwierp, hoeveel katholieke werkwijze moest er dan behouden blijven? Maarten Luther en Ulrich Zwingli namen tegengestelde standpunten in. Luther was van mening dat, zolang een ritueel niet specifiek verboden was in de Bijbel, het toelaatbaar was voor de kerk om het uit te voeren. Zwingli’s opvatting was dat, als een rite niet specifiek in het Nieuwe Testament was voorgeschreven, deze niet in de kerk mocht worden beoefend.
Het standpunt van Luther leidde tot wat nu bekend staat als de praktijk van de Hoge Kerk. Zwingli’s standpunt, dat leidde tot de Low Church beweging, wordt uitgedrukt in de Westminster Confessie: “De aanvaardbare manier om de ware God te aanbidden is door Hemzelf ingesteld, en zo beperkt door Zijn eigen geopenbaarde wil, dat Hij niet aanbeden mag worden volgens de inbeeldingen en plannen van mensen, of de suggesties van Satan, onder enige zichtbare voorstelling of enige andere manier die niet in de heilige Schrift is voorgeschreven” (21.1). Met andere woorden, tenzij een praktijk expliciet wordt voorgeschreven in de Schrift, moet de kerk die vermijden.
John Wesley, een Anglicaan, werd er soms van beschuldigd Low Church te zijn vanwege zijn evangelisatie in de open lucht en zijn opleiding van geestelijken buiten de standaard kerkelijke kanalen om. Wesley zelf ontkende dergelijke beschuldigingen, en benadrukte altijd zijn toewijding aan de rituelen van zijn kerk. Tot op de dag van vandaag zijn de Wesleyan en Methodist tradities een interessante mengeling van Hoge Kerk liturgie en Lage Kerk evangelicalisme.
Lage Kerk leden beschuldigen de Hoge Kerk er vaak van “te Katholiek” te zijn. Leden van de Hoge Kerk kijken soms neer op de Lage Kerk omdat ze “onontwikkeld” zijn. Beide zijden moeten zich hoeden voor geestelijke hoogmoed (Jakobus 4:6). In werkelijkheid garandeert noch de Hoge Kerk noch de Lage Kerk de juiste aanbidding van God. “God is geest, en zijn aanbidders moeten aanbidden in de Geest en in waarheid” (Johannes 4:24).