Wat is één belofte die je doet als je Amerikaans staatsburger wordt? Dat je je loyaliteit aan andere landen opgeeft.
Ik herinner me deze vraag nog van de burgerschapstest van mijn ouders als onderdeel van hun naturalisatieproces. We verhuisden in 1998 vanuit India hierheen op een H1-B-visum, werden uiteindelijk permanente bewoners en werden uiteindelijk in 2012 staatsburgers. Ik hoefde zelf geen burgerschapstest te doen omdat ik minderjarig was, maar ik herinner me dat ik mijn ouders hielp met studeren. Deze ene vraag in het bijzonder deed me stilstaan en me realiseren hoe belangrijk deze stap voor ons was, ceremonieel: we werden nu officieel Amerikanen.
Het is een echt voorrecht om een Amerikaans staatsburger te worden, en ik weet niet zeker hoeveel in Amerika geboren mensen zich realiseren wat immigranten opgeven – zowel fysiek als symbolisch – en hoe dankbaar ze zijn om burgers te worden. Daarom doet het pijn als door de geschiedenis heen Amerikaans-zijn wordt verward met blank-zijn, en dit sentiment is tot op de dag van vandaag blijven hangen. Ik word vandaag speciaal aan deze bittere waarheid herinnerd omdat 19 februari de verjaardag markeert van een specifieke beslissing in een SCOTUS-zaak die dicht bij huis raakt: United States v. Bhagat Singh Thind (1923).
Thind, een Indiase Sikh man, was in 1913 naar de Verenigde Staten gekomen. Nadat hij in India een bachelorgraad had behaald, wilde hij zijn opleiding voortzetten aan de Universiteit van Californië Berkeley. Hij nam dienst in het Amerikaanse leger, diende in WO I, en werd eervol ontslagen in 1918. Na zijn ontslag vroeg hij in de staat Oregon het staatsburgerschap aan en werd genaturaliseerd. Maar kort nadat hij genaturaliseerd was, ging een examinator in beroep tegen zijn beslissing. Zo begon de strijd om het staatsburgerschap die uiteindelijk het Hooggerechtshof bereikte. Het staatsburgerschap van Thind werd aangevochten op grond van de statuten van die tijd. De Naturalisatiewet van 1790 beperkte naturalisatie tot “elke vrije blanke” van “goed zedelijk gedrag” en de Naturalisatiewet van 1870 breidde het staatsburgerschap uit tot “vreemdelingen van Afrikaanse afkomst en personen van Afrikaanse afstamming”. In de zaak Ozawa, het jaar daarvoor, diende een Japans-Amerikaanse man een naturalisatieverzoek in op grond van het feit dat hij blank van huidskleur was. In die zaak oordeelde het Hooggerechtshof dat “blank” Kaukasisch betekende, en ontzegde hem derhalve het staatsburgerschap. De zaak Ozawa is een treffend voorbeeld van hoe witheid werd gebruikt als een bepalende factor voor iemands geschiktheid om Amerikaan te zijn.
Thind, zich baserend op de grondgedachte in de zaak Ozawa, gebruikte antropologische teksten en studies om te betogen dat hij afkomstig was uit Noord-India, het oorspronkelijke thuisland van de Arische veroveraars, en dat dit dus betekende dat hij van Kaukasische afkomst was. Verder betoogde hij dat hij als Indiër van een hoge kaste zelf een afkeer had van het trouwen met een Indische vrouw van een “lage kaste”. Een regel uit zijn eigenlijke betoog luidt: “de Hindoe van de hoge kaste beschouwt de inheemse Indiase Mongoloïde op dezelfde manier als de Amerikaan de neger” (merk op dat de term ‘Hindoe’ in die tijd niet werd gebruikt om de religie aan te duiden, maar als een raciale en geografische markering). Ondanks zijn beweringen besliste de rechtbank unaniem in het nadeel van Thind, door te bevestigen dat Indiërs niet blank zijn en geen burgers kunnen worden. Deze beslissing werd pas herroepen toen President Truman de Luce-Cellar Act van 1946 ondertekende.
Het doet pijn dat Thind het staatsburgerschap werd ontzegd op grond van zijn etniciteit, maar het doet me nog meer pijn dat hij zelf heeft geprobeerd zijn afkomst te ontkennen. Zowel in de zaak Ozawa als in de zaak Thind betwistten deze mannen niet de discriminerende aard van de rassencriteria, maar beweerden zij in plaats daarvan dat zij ook blank waren. Misschien dachten zij dat het niet mogelijk was te winnen door de racistische motieven achter de wetten van hun tijd aan te vechten, of misschien wilden zij echt blank zijn om er volledig bij te horen. Hoe dan ook, deze mentaliteit van anders zijn dan andere minderheidsgroepen, van op de een of andere manier “meer blank” zijn, is tot op de dag van vandaag blijven hangen.
Het stereotype van de modelminderheid schildert vandaag de dag het verhaal dat Aziatisch-Amerikanen het toonbeeld zijn van succesverhalen van immigranten. Het houdt het idee in stand dat Aziaten hoger opgeleid zijn, een hogere sociaaleconomische status hebben en over het algemeen meer welvaart bereiken dan andere groepen. Deze algemene uitspraak ondermijnt de diversiteit die inherent is aan Aziatisch-Amerikaanse ervaringen. Door een hiërarchie te creëren en Aziaten aan de top te plaatsen, bevordert deze mythe bovendien de raciale wig tussen minderheidsgroepen, waardoor een gevoel van verdeeldheid onder gekleurde mensen in stand wordt gehouden. Zij bevordert hetzelfde problematische sentiment als in Thind’s betoog, namelijk dat wij Aziatische immigranten op de een of andere manier beter zijn; volgens deze logica komt onze status meer overeen met die van blanken, en zijn wij dus Amerikaanser.
De zaak Thind herinnert me eraan dat het leven van een immigrant er een is van opoffering: we laten onze huizen, onze families, en alles wat we ooit hebben gekend achter. Maar we geven dit alles hoopvol op, omdat we van dit land houden en vertrouwen hebben in de kansen die hier voor ons liggen. Wij leggen de eed af om “de grondwet en de wetten van de Verenigde Staten te verdedigen”, om “belangrijk werk voor de natie te doen indien nodig”. Wij zijn ook trotse Amerikanen. Zet ons alstublieft niet tegenover andere minderheidsgroepen en laat ons niet de essentie van onze identiteit opgeven om dat te bewijzen.
Roma Gujarathi is een eerstejaars student. Ze hoort graag van lezers: email haar op [email protected].