In Romeinen hoofdstuk 3 ondervragen de Joden Paulus over enkele van zijn leerstellingen, namelijk over zonde en de wet, alsmede over Gods oordeel over Joden en heidenen.

“Handelingen Romeinen I Korinthiërs”
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
11 12 13 14 15 16

” Alle Boeken in de Bijbel “

De Joden vragen naar het Oordeel

De eerste vraag die de Joden aan Paulus stelden in Romeinen Hoofdstuk 3 is hoe zij er baat bij hebben om besneden te zijn. Als God zowel Jood als heiden zal oordelen, wilden zij weten waarom zij besneden moesten worden. Paulus antwoordde door te zeggen dat zij in feite grotere voorrechten en meer kennis bezitten omdat zij het eerste volk waren waarmee God Zijn wijsheid deelde.

God Houdt Zijn Woord

Toen Paulus verderging in Romeinen Hoofdstuk 3, behandelde hij de kwestie van Gods straf. Hij zei dat God altijd waarachtig is, ook al is ieder mens een leugenaar. Hij vertelde de Joden dat God nooit ontrouw zal zijn aan zijn beloften en dat zij erop konden vertrouwen dat Hij eerlijk zou zijn met zijn oordeel, omdat dat is wat Hij zei dat Hij zou doen.

Alle hebben gezondigd

De Joden vroegen Paulus of zij superieur waren aan de heidenen in Gods ogen, maar Paulus verpletterde dat idee. Hij herhaalde dat beide soorten mensen in Gods ogen als zondaars werden beschouwd. Hij zei dat ze beiden gelijk beoordeeld zouden worden in hun zoektocht naar redding en dat God Jezus zond om iedereen te redden, niet slechts één groep mensen.

Verlossing voor gelovigen

Paulus besloot Romeinen Hoofdstuk 3 met te zeggen dat er rechtvaardiging zal zijn voor iedere oprechte en eerlijke gelovige. Alleen degenen die geen berouw hadden, legde hij uit, zouden de gevolgen van hun zonden ondergaan.

“Vorige HoofdstukVolgende Hoofdstuk”

Romeinen 3 (King James Version)

1 Welk voordeel heeft dan de Jood? of welk voordeel heeft de besnijdenis?

2 In alle opzichten veel; voornamelijk, omdat hun de orakelen Gods waren toegewijd.

3 Want wat, indien sommigen niet geloofd hebben? Zal hun ongeloof het geloof Gods zonder uitwerking maken?

4 God verhoede het; ja, laat God waarachtig zijn, maar een iegelijk mens een leugenaar; gelijk geschreven staat: Opdat gij gerechtvaardigd moogt worden in hetgeen gij zegt, en overwinnen moogt, wanneer gij geoordeeld wordt.

5 Maar indien onze ongerechtigheid de gerechtigheid Gods prijst, wat zullen wij dan zeggen? Is God onrechtvaardig, die wraak neemt? (Ik spreek als een mens)

6 God verhoede het; want hoe zal God dan de wereld oordelen?

7 Want indien de waarheid Gods door mijn leugen meer overvloed heeft gehad tot zijn heerlijkheid; waarom word ik dan toch ook als een zondaar geoordeeld?

8 En niet liever, (gelijk men ons lasterlijk bericht, en gelijk sommigen beweren, dat wij zeggen) Laat ons het kwade doen, opdat het goede komt? Hun verdoemenis is rechtvaardig.

9 Wat dan? Zijn wij beter dan zij? Neen, geenszins; want wij hebben tevoren zowel Joden als heidenen bewezen, dat zij allen onder de zonde zijn;

10 gelijk geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, neen, niet één;

11 er is niemand, die verstaat, er is niemand, die God zoekt;

12 zij zijn allen van den weg afgedwaald, zij zijn te zamen onnut geworden; er is niemand, die goed doet, neen, niet één.

13 Hun keel is een open graf; met hun tongen hebben zij bedrog gebruikt; het gif der aspen is onder hun lippen:

14 Wiens mond vol is van vloeken en bitterheid:

15 Hun voeten zijn vlug om bloed te vergieten;

16 verderf en ellende zijn op hun wegen;

17 en de weg des vredes hebben zij niet gekend;

18 er is geen vreze Gods voor hun ogen.

19 Wij weten nu, dat hetgeen de wet zegt, zij zegt aan hen, die onder de wet zijn; opdat iedere mond gestopt worde, en de gehele wereld schuldig worde voor God.

20 Daarom zal uit de daden der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden; want door de wet is de kennis der zonde.

21 Maar nu is de rechtvaardigheid Gods zonder de wet geopenbaard, betuigd door de wet en de profeten;

22 ja, de rechtvaardigheid Gods, die is door het geloof van Jezus Christus, aan allen en over allen, die geloven: want er is geen onderscheid:

23 Want allen hebben gezondigd en komen te kort aan de heerlijkheid Gods;

24 zijnde vrijelijk gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is:

25 Degene, Die God heeft gesteld tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, om Zijn gerechtigheid te verkondigen, tot vergeving der zonden, die voorbij zijn, door de verdraagzaamheid Gods;

26 Om, zeg ik, te dezen tijde Zijn gerechtigheid te verkondigen; opdat Hij rechtvaardig en rechtvaardig zou zijn degenen, die in Jezus geloven.

27 Waar is dan het roemen? Het is uitgesloten. Door welke wet? Van werken? Neen, maar door de wet des geloofs.

28 Daarom besluiten wij, dat iemand door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet.

29 Is Hij alleen de God der Joden? Is Hij ook niet uit de heidenen? Ja, ook van de heidenen.

30 Ziet, het is één God, Die de besnijdenis door het geloof rechtvaardigt, en de onbesnedenen door het geloof.

31 Maken wij dan de wet door het geloof ongeldig? God verhoede het; ja, wij stellen de wet vast.

“Vorige HoofdstukVolgende Hoofdstuk”

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.