Thoracolumbaal junctiesyndroom wordt ook wel Maigne-syndroom of Dorsaal Ramus-syndroom of Achterste ramus-syndroom genoemd. Het wordt veroorzaakt door de onverklaarbare activering van de primaire divisie van een achterste ramus van een spinale zenuw.
In afwezigheid van radiologische tekenen, wordt de diagnose klinisch gesteld.
De thoracolumbale junctie (TLJ) bestaat uit de T10-11, T11-12 en T12-L1 bewegingssegmenten. Dit overgangsgebied, gelegen tussen de thoracale en de lumbale wervelkolom, is vaak de bron van een karakteristiek pijnsyndroom dat wordt gekenmerkt door een verwijzing van de pijn in de verwante dermatomes (T10 tot L1).
Anatomie van de achterste rami
De thoracolumbale primaire rami splitsen zich na enkele millimeters in mediale en laterale takken.
De mediale tak loopt dorsaal langs de hoek tussen de processus transversus en de processus zygapophyseus van de corresponderende wervel en geeft takken af die het facet op dat niveau bevoorraden.
Een tweede inconsistente tak loopt caudaal om het facet op het niveau eronder te bevoorraden. De mediale tak gaat dan langs de doornuitsteeksels en voorziet het periost van zowel de lamina als de doornuitsteeksels alvorens te eindigen aan de top van deze laatste.
Hij onderhoudt ook de multifidusspier, één of twee niveaus distaal van hun werveluitgang.
De laterale tak is caudaal, lateraal en dorsaal gericht, voorziet de erector spinae en gaat door de fascia thoracolumbalis twee tot vier niveaus caudaal van hun uitgang waar zij oppervlakkig wordt. Deze tak geeft cutane innervatie aan de onderhuidse weefsels van de lumbale en bilstreek tot distaal van de trochanter major.
Oorzaken van het Thoracolumbale junctiesyndroom
De meest voorkomende oorzaak van het Thoracolumbale junctiesyndroom is een kleine disfunctie van de tussenwervelschijven bij de thoracolumbale junctie.
De aard van deze disfunctie blijft onbekend, hoewel de betrokkenheid van ofwel de facetten ofwel de discus zeer waarschijnlijk is. Meer dan enig ander deel van de wervelkolom is het Thoracolumbale junctiesyndroom betrokken bij rotatoire bewegingen.
Dit kan leiden tot een overbelasting van het bewegingssegment waardoor schijf- of facetdegeneratie kan optreden. Discusherniatie of een ineenstorting van het wervellichaam van T11, 12 of L1 kan ook verantwoordelijk zijn.
Andere oorzaken zijn beknelling van de cutane dorsale ramus van L1 wanneer deze de crista iliaca kruist en oppervlakkig wordt door perforatie van een rigide fibro-osseuze tunnel die wordt gevormd door de thoracolumbale fascie boven en de rand van de crista onder.
Ook kan beknelling van de laterale cutane tak van de nervus iliohypogastricus de pijn veroorzaken.
Klinische presentatie
Afhankelijk van de betrokken tak, kan de pijn betrekking hebben op
- Lage rug (cutane dorsale rami)
- De lies (subcostale of iliohypogastrische zenuw)
- Lateraal aspect van de heup (laterale cutane rami van de subcostale of iliohypogastrische zenuw)
Alle combinaties van deze klinische presentaties zijn mogelijk.
Lage rugpijn is zeker de meest frequent voorkomende pijnklacht. De pijn is meestal verspreid in het laterale deel van de lage rug zonder exact te corresponderen met een specifiek dermatoom.
Zelden is de pijn bilateraal.
De pijn is meestal acuut, van minder dan 2 of 3 maanden duur, vaak optredend na een roterende beweging van de romp, langdurige inspannende houding, tillen en soms, zonder duidelijke precipiterende factoren.
Minder vaak kan de pijn een meer chronisch beloop hebben.
De pijn wordt vaak versterkt door contralateraal zijwaarts te buigen.
Bij onderzoek is er pijn en gevoeligheid in de bekkenkam op een punt dat consequent zeven centimeter van de middellijn is gelegen. De druk op dit punt veroorzaakt een scherpe ondraaglijke pijn die vergelijkbaar is met de klacht van de patiënt.
De tegenoverliggende bekkenkam is meestal niet aangedaan.
De knijp-rol test is meestal positief. Deze kan worden verkregen door een huidplooi voorzichtig tussen duim en wijsvinger vast te pakken, van de romp af te tillen en de onderhuidse oppervlakken tegen elkaar aan te rollen op een knijpende en rollende manier. Aan de betrokken zijde blijkt de huid boven de bil en de bekkenkam gevoelig te zijn in vergelijking met de andere zijde.
Hyperalgesie is verantwoordelijk voor deze test.
Onderzoek van het gebied van de thoracolumbale verbinding kan een gevoeligheid teweegbrengen.
De aangetaste achterste ramus eindigt cutaan en veroorzaakt trofische veranderingen van de huid, aangeduid als cellulalgie, bestaande uit verdikking of nodulariteit van de huid en haaruitval of gezwollen gezwollen uiterlijk.
Beeldvorming
Radiografisch is niet bijdragend. MRI, CT en myelografie geven geen uitsluitsel.
Diagnostic Block
De pijn wordt verlicht door injectie van een lokaal verdovingsmiddel in het juiste facetgewricht. Deze diagnostische procedure kan ook therapeutisch zijn.
Behandeling
De behandeling bestaat uit het toedienen van ontstekingsremmende medicijnen, manipulatie van de wervelkolom en verdovingsblokkades.
-
1Share
-
1Share
- 1