Gebaseerd op een brede kijk op de instelling van traditioneel leiderschap in Zuid-Afrika, onderzocht deze studie de evolutie van traditioneel leiderschap in het post-apartheid tijdperk, met een specifieke focus op de periode 1996-2012. Tijdens deze periode was de regering van het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) voorbestemd om de vroegere koloniale en apartheidsonevenwichtigheden in de behandeling van traditionele leiders aan te pakken. Bij haar pogingen om deze situatie aan te pakken, realiseerde de regeringspartij zich echter dat er meer uitdagingen waren dan aanvankelijk gedacht. Na de bevrijdingsstrijd wilde het ANC een pragmatische aanpak om tegemoet te komen aan de aspiraties en belangen van de traditionele leiders in de nieuw gevormde constitutionele democratie.Bij het historiseren van de evolutie van traditioneel leiderschap in post-apartheid Zuid-Afrika werd uitgegaan van de veronderstelling dat traditioneel leiderschap zich in een democratische dispensatie ontwikkelde rond contrasterende debatten die voortkwamen uit het raakvlak van traditionalisme en modernisme, die in hoofdzaak werden gecreëerd door de hoofdstukken 2 en 12 van de grondwet van de Republiek Zuid-Afrika van 1996.De dissertatie is een nationale studie die zich richt op de evolutie van traditioneel leiderschap en bestaat uit negen hoofdstukken. Hoewel de eerste paar hoofdstukken gericht zijn op het verschaffen van enige significante achtergrond over het onderwerp; begint de kern van de scriptie echter met het onderzoeken hoe de wetgeving, discussiestukken over de post-apartheid instelling van traditioneel leiderschap van invloed zijn geweest op de ontwikkeling ervan. Er worden contrasten getrokken tussen de wetgeving en het beleid inzake traditioneel leiderschap van voor en na 1996. De impact van de grondwettelijke en wettelijke erkenning van traditioneel leiderschap wordt geïllustreerd door te bestuderen in hoeverre van traditionele leiders werd verwacht dat zij bij het lokale bestuur betrokken zouden worden. Omdat de pre-democratische instelling van traditioneel leiderschap tot op zekere hoogte bestond uit onwettige leiders op verschillende leiderschapsniveaus, namelijk koningen, stamhoofden en hoofdmannen/-hoofdvrouwen, werden in deze dissertatie de processen en uitkomsten van de legitimering van traditionele leiders tot 2012 onder de loep genomen. Dit werd gedaan door het analyseren van wetgeving op het gebied van land of eigendom, evenals debatten over gemeenschappelijk grondbezit versus privé-eigendom binnen de context van traditioneel leiderschap. De commissies voor traditioneel leiderschap toonden aan dat geschillen over opvolging in traditionele gemeenschappen verschillende vormen aannamen, variërend van bijna onbeduidende aanspraken en chieftainships met weinig basis, tot aanspraken die de vorm aannamen van het betwisten van percepties van gewoonten en tribale geschiedenis. Dit leidde tot grote verstoringen in de gemeenschappen, die werden gekenmerkt door langdurige perioden van geweld. Om de verwachte betrokkenheid van traditioneel leiderschap in Zuid-Afrika te illustreren, onderzocht de studie voorts de bedoelingen, voor- en nadelen van de gerechtelijke rollen die traditionele leiders zouden kunnen spelen. Dit werd gedaan door de Traditional Courts Bills van respectievelijk 2008 en 2012 te evalueren. De scriptie werd afgesloten met een samenvatting van het onderzoek, de bevindingen en aanbevelingen.