Verbindingen met Pakistan
Omdat er aanwijzingen waren dat de aanslagen op Pakistaans grondgebied waren gepleegd, verzocht India op 28 november 2008 om de aanwezigheid van luitenant-generaal Ahmed Shuja Pasha, directeur-generaal van de Pakistaanse inlichtingendienst, bij de aanvang van zijn onderzoeksproces. Pakistan ging aanvankelijk op dit verzoek in, maar krabbelde later terug en bood aan in plaats van Pasha zelf een vertegenwoordiger van de directeur-generaal naar India te sturen. De aanslagen hadden onmiddellijke gevolgen voor het lopende vredesproces tussen de twee landen. Pranab Mukherjee, de Indiase minister van Buitenlandse Zaken, verweet de Pakistaanse autoriteiten dat zij geen actie ondernamen tegen terroristische elementen en verklaarde: “Als zij geen actie ondernemen, zal het geen business as usual worden”. Later annuleerde India de tournee van zijn cricketteam door Pakistan, die was gepland voor januari-februari 2009.
India’s poging om Pakistan onder druk te zetten om terroristen binnen zijn grenzen aan te pakken, werd krachtig gesteund door de internationale gemeenschap. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice en de Britse premier Gordon Brown maakten na de aanslagen in Mumbai een rondreis door zowel India als Pakistan. In een vlaag van diplomatieke activiteit, die in wezen werd beschouwd als een oefening in “conflictpreventie”, drongen Amerikaanse functionarissen en anderen er bij de burgerregering van Pakistan op aan actie te ondernemen tegen degenen die verdacht werden van betrokkenheid bij de aanslagen. De vrees bestond dat de spanningen tussen de twee nucleair bewapende buurlanden zouden kunnen escaleren. India heeft echter afgezien van het verzamelen van troepen aan de Pakistaanse grens, zoals het had gedaan na de aanslag van 13 december 2001 op het Indiase parlement, die ook was uitgevoerd door in Pakistan gevestigde militanten. In plaats daarvan richtte India zich op het verwerven van internationale publieke steun via verschillende diplomatieke kanalen en via de media. India pleitte bij de VN-Veiligheidsraad voor sancties tegen Jamaat-ud-Dawa en voerde aan dat de groep een dekmantelorganisatie was voor Lashkar-e-Taiba, die in 2002 door Pakistan was verboden. In antwoord op het verzoek van India heeft de Veiligheidsraad op 11 december 2008 sancties tegen Jamaat-ud-Dawa ingesteld en de groep formeel tot terroristische organisatie verklaard.
Pakistan beweerde op 8 december 2008 Zaki-ur-Rehman Lakhvi, een hooggeplaatst leider van Lashkar-e-Taiba en het vermoedelijke brein achter de aanslagen in Mumbai, te hebben gearresteerd. Pakistaanse veiligheidstroepen hebben in het hele land invallen gedaan in kantoren van Jamaat-ud-Dawa. Dit optreden duurde echter slechts enkele dagen, waarna de veiligheidscordons rond de kantoren van Jamaat-ud-Dawa werden versoepeld. De Pakistaanse premier Yousaf Raza Gillani verklaarde dat de activiteiten van Jamaat-ud-Dawa niet mochten worden geblokkeerd, aangezien “duizenden mensen profiteren” van wat hij omschreef als de “welzijnsactiviteiten” van de groep. Pakistan hield verder vol dat India het land niet voldoende bewijsmateriaal had geleverd tegen een aantal verdachte terroristen en dat actie tegen deze verdachten pas mogelijk was nadat dergelijk bewijsmateriaal “via diplomatieke kanalen in plaats van de media” was verstrekt. Pakistan weigerde de eis van India om 20 mensen uit te leveren voor hun vermeende betrokkenheid bij verschillende terroristische aanslagen op Indiaas grondgebied. Tijdens zijn proces in 2011 legde Headley echter gedetailleerde getuigenissen af over de betrokkenheid van zowel Lashkar-e-Taiba als de Pakistaanse inlichtingendienst bij de aanslagen in Mumbai.