De geschiedenis van Rome in de Middeleeuwen, verbijsterend in haar details, is in wezen die van twee instellingen, het pausdom en de commune van Rome. In de 5e eeuw heersten de Goten over Italië vanuit Ravenna, hun hoofdstad. Odoacer en Theodorik de Grote handhaafden het oude bestuur van Rome onder Romeins recht, met Romeinse ambtenaren. De stad, die gedurende de gehele middeleeuwen minder dan 50.000 inwoners zou tellen, had zwaar te lijden onder de oorlogen tussen de Goten en de Byzantijnen. In 552 veroverde Narses Rome voor Byzantium en werd de eerste van de exarchen (onderkoningen) die vanuit Ravenna over Italië heersten. Onder het Byzantijnse bewind ging de handel achteruit en verdwenen de senaat en de consuls.
Paus Gregorius I (590?604), een van de grootste Romeinse leiders aller tijden, begon Rome te emanciperen van de exarchen. Gesteund door het volk oefenden de pausen in Rome weldra meer macht uit dan de keizerlijke gouverneurs, en vele wereldlijke gebouwen werden tot kerken omgevormd. De pausverkiezingen waren gedurende de volgende 12 eeuwen de belangrijkste gebeurtenissen in de Romeinse geschiedenis. Twee andere ingrijpende ontwikkelingen (7e en 8e eeuw) waren de verdeling van het volk in vier klassen (geestelijkheid, adel, soldaten en de laagste klasse) en het ontstaan van de Pauselijke Staten.
De kroning (800) te Rome van Karel de Grote tot keizer van het Westen maakte een einde aan de Byzantijnse suzereiniteit over Rome, maar luidde tevens een tijdperk in dat werd gekenmerkt door de dubbelzinnige verhouding tussen de keizers en de pausen. Dat tijdperk werd gekenmerkt door bezoeken aan de stad van de Duitse koningen, om tot keizer gekroond te worden of om de verkiezing van een paus naar hun zin veilig te stellen of om hun wil aan de paus op te leggen. In 846 werd Rome door de Arabieren geplunderd; de muren van Leonine werden gebouwd om de stad te beschermen, maar zij verhinderden niet de veelvuldige bezettingen en plunderingen van de stad door de christelijke machten.
Tegen de 10e eeuw hadden Rome en het pausdom hun dieptepunt bereikt. De pauselijke verkiezingen, die oorspronkelijk door de burgers van Rome werden gehouden, waren in handen gekomen van de grote adellijke families, onder wie de Frangipani en Pierleone families en later de Orsini en de Colonna de machtigste waren. Elk van deze families had Rome liever verscheurd dan toegestaan dat de andere families een te grote invloed kregen. Zij bouwden burchten in de stad (vaak geïmproviseerde verbouwingen van de oude paleizen en theaters) en regeerden Rome van daaruit.
Van 932 tot 954 regeerde Alberic, een zeer bekwaam man, Rome stevig en herstelde het zelfrespect, maar na zijn dood en na de procedures die gepaard gingen met de kroning van Otto I tot keizer, verviel Rome in chaos, en de pauselijke waardigheid werd opnieuw de pion van de keizers en van plaatselijke leenmannen. Strijdende partijen kozen vaak meerdere pausen tegelijk. Gregorius VII hervormde deze misstanden en maakte krachtig aanspraak op de suprematie van de kerk over de gemeente, maar hij eindigde zelf als banneling, omdat keizer Hendrik IV Rome in 1084 had ingenomen. De Noormannen onder Robert Guiscard kwamen Gregorius redden en plunderden de stad bij dezelfde gelegenheid (1084) grondig.
Het pauselijk gezag werd in de 12e eeuw aangevochten door de communale beweging. Er werd een commune opgericht (1144-55) onder leiding van Arnold van Brescia, maar deze werd onderdrukt door tussenkomst van keizer Frederik I. Tenslotte werd een republiek onder pauselijk beschermheerschap ingesteld, met aan het hoofd een gekozen senator. Er bleef echter onenigheid bestaan tussen het volk en de aristocratie en tussen de Welfen en de Ghibellijnen. De commune voerde oorlog om naburige steden te onderwerpen, want zij pretendeerde te heersen over de pauselijke staten, met name het hertogdom Rome, dat Latium en delen van Toscane omvatte. Innocentius III controleerde het bestuur van de stad, maar na de toetreding van keizer Frederik II kreeg zij haar autonomie terug. Later in de 13de eeuw begon men buitenlandse senatoren te kiezen; onder hen waren Brancaleone degli Andal (1252?58) en Karel I van Napels.
Tijdens de Babylonische gevangenschap van de pausen te Avignon (1309?78) was Rome desolaat, economisch geruïneerd, en in voortdurende beroering. Cola di Rienzi werd de kampioen van het volk en probeerde de oude Romeinse instellingen te doen herleven, zoals ook Petrarca en Dante voor ogen stond; in 1347 werd hij tot tribuun benoemd, maar zijn dromen waren gedoemd te mislukken. Kardinaal Albornoz herstelde tijdelijk het pauselijk gezag over Rome, maar het Grote Schisma (1378- 1417) kwam tussenbeide. Opnieuw werd een republiek opgericht. In 1420 keerde Martinus V terug naar Rome, en met hem begon de ware en effectieve heerschappij van de pausen in Rome.
- Inleiding
- De moderne stad
- Rome voor Augustus
- Het Romeinse Rijk
- Middeleeuws Rome
- Renaissance en Modern Rome
- Bibliografie