De bioscoop was een ander zeer populair tijdverdrijf. Elke week werden in Groot-Brittannië tussen de 25 en 30 miljoen bioscoopkaartjes verkocht. De epische Amerikaanse film Gone With The Wind (1940) was de grote hit van de oorlog, maar Britse films als In Which We Serve (1942) en Millions Like Us (1943) waren ook zeer succesvol.
Alle theaters werden gesloten bij het uitbreken van de oorlog. Vele gingen kort daarna weer open, hoewel de meeste voorstellingen matinées of vroege avondvoorstellingen waren. In januari 1940 werd de Raad ter Bevordering van Muziek en Kunst (CEMA) opgericht om de kunsten in oorlogstijd te steunen. De CEMA organiseerde concerten met klassieke muziek en toneel, en bracht ballet en opera onder de aandacht van een nieuw publiek. Oorspronkelijk was het een particuliere onderneming, die later door de regering werd gesponsord.
In 1939 richtte theaterproducent Basil Dean de Entertainments National Service Association (ENSA) op om vermaak voor de Britse troepen te verzorgen. In 1940 begon ENSA ook met het organiseren van concerten voor Britse burgerarbeiders. De gevierde pianiste Myra Hess kwam op het idee om concerten voor de Londenaren te organiseren in de National Gallery, die leeg was sinds de evacuatie van de kunstwerken in de herfst van 1939. De Gallery organiseerde tijdens de oorlog een reeks middagconcerten met Hess en andere klassieke artiesten. Tijdens luchtaanvallen werden deze naar de kelder verplaatst en bij één gelegenheid gingen ze zelfs door zonder onderbreking, ondanks een bom die vlakbij ontplofte. De concerten waren immens populair bij de Londenaren en vormden, vooral tijdens de Blitz, een welkome culturele onderbreking van de ontberingen van de oorlog.