Leta Stetter Hollingworth

Leta Stetter Hollingworth

(1886-1939) Onderwijspsycholoog

Invloeden

  • Student van: E. L. Thorndike
  • Beïnvloed door:
  • Studenten:
  • Beïnvloed:
  • Tijdperk: Invloed van de Grote Scholen

Onderwijs

  • Universiteit van Nebraska-Lincoln (B.A., 1906)
  • Teachers College (M.A. in Education, 1913; Ph.D. in Educational Psychology, 1916) – Onder E. L. Thorndike

Carrière

  • Assistent-directeur van School District No. 6, Saline County, Nebraska
  • Onderwijzeres aan McCook High School
  • Opvanghuis voor geestelijk gestoorden (zij nam Binet-tests af) (1913)
  • Clinisch psychologe aan Bellevue Hospital (1915)
  • Adviespsychologe aan New York Police Department (1915)
  • Docentencollege, Columbia University — Hoogleraar Onderwijspsychologie

Belangrijkste bijdrage

  • Schreef eerste uitvoerige tekst over hoogbegaafden
  • Doceerde eerste collegecursus over hoogbegaafden
  • Begon een van de eerste systematische studies van kinderen met intelligentiequotiënten (IQ) boven de 180
  • Geschreven in American Men of Science

Ideas and Interests

Hoewel Leta Stetter Hollingworth misschien het meest bekend is om haar werk met uitzonderlijke kinderen (hieronder besproken), verrichtte zij ook pionierswerk op het gebied van de psychologie van de vrouw, dat veel raakvlakken had met vraagstukken over intelligentie en intellectuele begaafdheid. In het begin van de 20e eeuw waren er twee algemeen aanvaarde opvattingen over vrouwen die Hollingworth wetenschappelijk onderzocht. Ten eerste werd door veel leden van de samenleving (vooral door machthebbers) algemeen aanvaard dat vrouwen tijdens de menstruatie geestelijk ongeschikt waren. Op basis van deze overtuiging wilden veel werkgevers geen vrouwen aannemen omdat ze dachten dat ze niet even productief konden zijn als mannen en niet in staat zouden zijn grote verantwoordelijkheden aan te kunnen vanwege hun maandelijkse beperkingen. Hollingworth testte deze hypothese empirisch en ontdekte dat de prestaties van vrouwen op verschillende cognitieve, perceptuele en motorische taken vergelijkbaar waren met die van mannen, zelfs tijdens de menstruatie.

Een tweede vooronderstelling die de belangstelling van Hollingworth wekte, was de variabiliteitshypothese die beweerde dat vrouwen als groep meer op elkaar leken dan mannen als groep; dat wil zeggen dat mannen een veel breder scala aan talenten en gebreken hebben dan vrouwen. Deze stelling werd gebruikt om te verklaren waarom er meer mannen waren die geniaal waren, maar ook meer mannen die geestelijk gebrekkig waren en in inrichtingen verbleven. De correlatie van deze vooronderstelling is dat vrouwen nooit in staat zullen zijn de hoogste prestaties te leveren en genoegen zouden moeten nemen met middelmatigheid. In een grote studie onderzocht Hollingworth 1.000 mannelijke pasgeborenen en 1.000 vrouwelijke en hij vond geen grotere inherente variabiliteit bij mannen dan bij vrouwen.

In de jaren 1920 verschoven de inspanningen van Hollingworth naar de studie van kinderen, in het bijzonder uitzonderlijke kinderen. Veel van haar werk op het gebied van hoogbegaafdheid werd uitgevoerd op hetzelfde moment als Terman’s studie over hoogbegaafdheid. Hoewel de twee personen elkaar nooit ontmoet hebben, hadden ze veel respect voor elkaar en voor het werk dat elk van hen deed. Veel van Termans opvattingen over hoogbegaafdheid kwamen overeen met die van Hollingworth, maar op één belangrijk punt verschilden ze van mening. Terman geloofde dat hoogbegaafdheid erfelijk was en was alleen geïnteresseerd in het definiëren en beschrijven van hoogbegaafdheid. Hoewel Hollingworth de rol van erfelijkheid in hoogbegaafdheid erkende, geloofde zij ook dat educatieve en omgevingsfactoren een sleutelrol speelden in de ontwikkeling van potentieel. Als gevolg daarvan was Hollingworth meer geïnteresseerd in hoe hoogbegaafdheid op de juiste manier te koesteren en hoe hoogbegaafde individuen op de juiste manier op te voeden.

Een van Hollingworth’s meest opmerkelijke studies over hoogbegaafdheid kwam tot stand in november 1916, toen zij voor het eerst een kind een test zag afleggen boven de 180 IQ op de Stanford-Binet (S-B). Zij raakte geïntrigeerd, en gedurende de volgende 23 jaar was zij in staat om 11 andere kinderen in de regio van New York City te vinden met een dergelijke intellectuele begaafdheid en probeerde een diepgaande studie van hun genialiteit te maken. Wetende dat zij nooit lang genoeg zou leven om alle kinderen tot in hun volwassen leven te zien, probeerde zij nauwgezet een raamwerk op te bouwen waarop groots toekomstig onderzoek en bevindingen konden worden verwezenlijkt. Zij verdient veel lof voor haar pionierswerk op zo’n uitdagend gebied. Zij die boven de 180 IQ (S-B) testen worden gekenmerkt door een sterk verlangen naar persoonlijke privacy, geven zelden persoonlijke informatie vrij, houden er niet van dat de aandacht op hun gezinnen en huizen wordt gevestigd, en zijn bang voor de mogelijke vertakkingen van het etiket “speciaal” in de maatschappij. Te midden van al deze zorgen verrichtte Leta S. Hollingworth onderzoek dat zowel strookte met het wetenschappelijk belang als met het behoud van de persoonlijke privacy in het achterhoofd. Zij legde een basis voor de studie van werkelijk begaafde kinderen.

Publicaties

  • The Psychology of Subnormal Children (1920)
  • Special Talents and Defects (1923)
  • Gifted Children: Their Nature and Nurture (1926)
  • The Psychology of the Adolescent (1928)
  • Kinderen boven 180 IQ Stanford-Binet: Oorsprong en Ontwikkeling (1942)

Referenties: 13

Image Courtesy of the Archives of the History of American Psychology, The University of Akron

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.