Architectuur
Het opmerkelijke kenmerk van de architectuur van Jeruzalem is de coëxistentie van oud en nieuw, sacraal en wereldlijk, in een verscheidenheid van stijlen. Het meest opvallende kenmerk is de stadsmuur die in 1538-40 werd gebouwd door de Ottomaanse sultan Süleyman de Magnifieke, grotendeels op de fundamenten van eerdere muren die voornamelijk dateren uit de periode van de kruistochten, maar op sommige plaatsen ook uit de Byzantijnse, Herodiaanse en zelfs Hasmoneeën tijd. De Oude Stad kan worden betreden door een van de zeven poorten in de muur: de Nieuwe Poort, de Damascuspoort en de Herodespoort in het noorden, de Sint-Stefanuspoort (of Leeuwenpoort) in het oosten, de Mestpoort en de Zionpoort in het zuiden, en de Jaffapoort in het westen. Een achtste poort, de Gouden Poort, in het oosten, blijft echter verzegeld, omdat volgens de joodse legende de messias door deze poort de stad zal binnenkomen. De Jaffapoort en de Damascuspoort zijn nog steeds de belangrijkste ingangen. De stadsmuur blijft intact en ononderbroken, op een opening na (onmiddellijk naast de Jaffapoort) die in 1898 door de Ottomaanse autoriteiten werd doorgesneden om de grote intocht van Keizer Willem II van Duitsland ter gelegenheid van zijn bezoek aan de stad te vergemakkelijken.
Aan drie kanten van de Tempelberg staan nog delen van de oorspronkelijke steunmuren overeind. Gedurende de eeuwen dat Joden werden geweerd van de Tempelberg, werd de Westelijke Muur het heiligste heiligdom van het Jodendom. Sinds 1967 is de muur verder blootgelegd, en is er een groot plein voor vrijgemaakt. De belangrijkste gebouwen op het platform zijn twee islamitische bouwwerken: de prachtige met goud bedekte Rotskoepel, voltooid in 691, en de Al-Aqṣā Moskee met zilveren koepel, gebouwd in het begin van de 8e eeuw.
De Citadel (met Davids Toren) naast de Jaffa Poort, die zijn huidige vorm kreeg in de 16e eeuw, werd gebouwd op ruïnes uit de Hasmonee en Herodiaanse perioden, waarbij grote delen van kruisvaardersstructuren en enkele Mamlūkse toevoegingen werden geintegreerd. Het grote aantal kerken vertegenwoordigt voornamelijk twee grote perioden van de christelijke architectuur, het Byzantijnse tijdperk en het tijdperk van de kruisvaarders. De eerste wordt gekenmerkt door twee- of drielagige ornamentale of mandachtige gebeeldhouwde kapitelen. De kruisvaardersarchitectuur weerspiegelt de romaanse stijl, met halfronde bogen en tongewelven. De kerk van het Heilig Graf bevat elementen van beide stijlen, maar de voorgevel en de indeling zijn in architectonisch opzicht Romaans. Het beste voorbeeld van de gemengde stijl is de Sint-Annakerk (de onderbouw is Byzantijns); andere zijn de Armeense kathedraal van Sint-Jacob, die Romaanse met Oosterse elementen combineert, en het Graf van de Maagd, dat romaans is in het bovenste gedeelte maar Byzantijns in het onderste.
Het centrale gedeelte van de drievoudige bazaar, evenals de verbinding met de Cardo (een gerestaureerd Romeins-Byzantijns winkelcentrum), is van Kruisvaarders oorsprong. Mamlūk constructies van de 13de tot de 15de eeuw, evenals wapenschilden van Mamlūk heersers, worden gevonden langs David Street en in de buurt van de Poort van de Ketting bij de Westelijke Muur. De constructies worden gekenmerkt door “stalactieten” of “honingraat” (muqarnas) versieringen en het gebruik van veelkleurige platen steen. De Ottomaanse architectuur van het begin van de 16e eeuw zette de Mamlūk-stijl voort en is vertegenwoordigd in sommige bouwwerken van de Tempelberg. De uit de rotsen gehouwen graven ten oosten en noorden van de Oude Stad illustreren de architectuur van de eerste helft van het 1ste millennium v. Chr. (Graf van de Dochter van de Farao) en de periode van de Tweede Tempel (Graf van de Koningen, Graf van Absalom en Graf van Zacharia). Het gerestaureerde Klooster van het Kruis, in het hart van het moderne West-Jeruzalem, dateert oorspronkelijk uit de 5e eeuw.
Toen Jeruzalem zich buiten de muren uitbreidde, werd de architectuur vooral gekenmerkt door ijzeren balken en rode pannendaken. Vanaf 1930 kwam er een radicale verandering en overheersten platte daken en gewapend beton met een bekleding van natuursteen. De komst van een aantal Duits-Joodse architecten, vluchtelingen voor het nazisme, versterkte de tendens naar modernisme. Tot de belangrijke gebouwen uit de periode van het Britse mandaat behoren het Government House (sinds 1948 het hoofdkwartier van de VN in de regio), het King David Hotel, het Rockefeller Archeologisch Museum, het hoofdkantoor van de Jewish Agency en het gebouw van de Young Men’s Christian Association in West-Jeruzalem. In de periode tussen 1948 en 1967 nam een groot deel van de woningbouw in de Israëlische sector de vorm aan van gestandaardiseerde flatgebouwen met een hoge dichtheid. Sinds 1967 zijn de ontwerp- en bouwnormen verbeterd. Gebouwen zijn zelden hoger dan acht verdiepingen, maar sinds 1967 is er, ondanks tegenstand, een groeiende tendens om hoogbouw toe te passen. Dit is het geval met een aantal moderne hotels aan de westelijke ingang van de stad, en de bouw van kantoorgebouwen in het stadscentrum volgt de trend. Alle gebouwen moeten echter voldoen aan een stadsverordening – oorspronkelijk uitgevaardigd door kolonel (later Sir) Ronald Storrs, Brits gouverneur van de stad van 1917 tot 1926 – die voorschrijft dat alle gebouwen een stenen gevel moeten hebben. Op enkele uitzonderingen na is deze verordening sinds de jaren 1920 ononderbroken gehandhaafd. Opmerkelijke moderne architectuur wordt vertegenwoordigd door het Knessetgebouw, het Israël Museum, het Jeruzalem Theater en het Hebrew Union College. Meer eigentijdse trends worden vertegenwoordigd door de Bank van Israël, het stadhuis en het gebouw van het Hooggerechtshof. Religieuze gebouwen blijven een prominent onderdeel van het stedelijk landschap.