Van het Latijn. institutio, -ōnis.
1. f. Oprichting of stichting van iets.
2. f. Een ding opgericht of gesticht.
3. f. Een orgaan dat een functie van openbaar belang vervult, vooral liefdadigheid of onderwijs.
4. f. Elk van de fundamentele organisaties van een staat, natie of samenleving. Monarchale instelling, van het feodalisme.
5. f. desus. Instructie, opvoeding, onderwijs.
6. f. pl. methodische verzameling van de beginselen of elementen van een wetenschap, kunst, enz.
7. f. pl. constitutionele organen van de soevereine macht in de natie.
canonieke instelling
1. f. Der. handeling van canonieke verlening van een beneficie.
instelling
1. f. Der. handeling waarbij iemand in het bezit van een beneficie wordt gesteld.
instelling van erfgenaam
1. f. Der. aanwijzing in een testament van degene die moet erven.
instelling zijn
1. loc. werkwoord. In een stad, een bedrijf, een vergadering of een andere menselijke groepering het prestige hebben dat te danken is aan anciënniteit of aan het bezitten van alle representatieve kenmerken van die groep.