Primo Levi is een speciaal geval. Hij is niet zomaar een groot schrijver uit de 20ste eeuw, zoals Proust of Joyce of Eliot, die allen diep en herhaaldelijk zijn onderzocht. Levi was een Italiaanse Jood, geboren in Turijn in 1919, en gedeporteerd naar Auschwitz in 1943, op 24-jarige leeftijd. Toen hij daar uitkwam, schreef hij een van de grootste documenten die we over die verschrikking hebben, If This Is A Man. Daarin liet hij ons zien dat er iets is dat nog erger is dan fysieke moord: de vernietiging van de menselijkheid en waardigheid van de slachtoffers, die eraan voorafging. Tegelijkertijd liet hij ons zien dat het mogelijk was die menselijkheid te behouden, zelfs in Auschwitz.

De schurken van If This Is A Man zijn geen moordenaars, maar degenen die mensen als dingen behandelen, zoals Alex de Kapo, die zijn hand over Levi’s schouder veegde alsof het een vod was. En de helden van If This Is A Man zijn mannen als Lorenzo, de Italiaanse burgerarbeider die Levi’s leven redde, met dagelijks gevaar voor zijn eigen leven; en Levi zelf, die het verhaal vertelt met rechtvaardigheid en dispassie, waarbij hij extreem lijden omzet in kennis en begrip.

Deze manier van schrijven over Auschwitz is uniek. Het lijkt bijna bovenmenselijk. Hoe was het mogelijk voor Levi om zo over Auschwitz te schrijven – als een kalme, onpartijdige, bijna lichaamloze geest? Wat voor een man kon dat voor ons doen, en wat heeft het hem gekost?

En het was niet alleen over Auschwitz dat hij schreef zoals hij deed. Als je op zoek gaat naar de andere helft van hem – de persoonlijke helft – besef je dat die er nauwelijks is. Na de oorlog trouwde hij, hij kreeg een gezin, hij werkte bijna 30 jaar als technisch directeur van een chemische fabriek, Siva, in de buitenwijken van Turijn. Hij schreef vaak over scheikunde, bijvoorbeeld in zijn autobiografie, Het Periodiek Systeem, maar op een indirecte, metaforische manier, om mensen te beschrijven die hij in zijn vroege leven had gekend; nauwelijks om te vertellen over zijn leven in de fabriek, dat slechts in één van de 21 hoofdstukken kort wordt vermeld.

In Het Periodiek Systeem – een prachtig boek, maar een van de vreemdste autobiografieën ooit geschreven – schreef hij kort over zijn vader, die in 1942 was overleden; over Lucia Morpurgo, de vrouw die in 1947 zijn vrouw werd; en heel mooi over verschillende jeugdvrienden, en twee van zijn prille liefdes. Maar dat is alles. Er is één (laat) verhaal over zijn zuster, Anna Maria, die waarschijnlijk dichter bij hem stond dan wie ook; en niets over zijn moeder, die zijn hele leven bij hem woonde. Er is ook niets over zijn kinderen, Lisa en Renzo, geboren in 1948 en 1957. En er is niets, of heel weinig, over de liefde, zelfs niet in zijn verhalen en gedichten, waar hij zijn meest persoonlijke gedachten en gevoelens verborg. Toen men hem vroeg waarom, zei Levi – met zijn kleine, zelfspottende glimlach – dat de meeste boeken over de liefde gingen, zodat we er geen van hem nodig hadden; en, serieus, dat hij niet over de liefde kon schrijven, omdat “het een zeer privé-onderwerp voor mij is.”

We voelen dat we hem kennen en liefhebben door zijn werk, omdat we zijn zachte, strenge, geestige, open geest kennen en liefhebben. Maar de rest van hem is volledig gesloten. Primo Levi is, in feite, één van de meest geheimzinnige schrijvers die ooit geleefd heeft. En niet alleen in zijn werk. Hoewel hij honderden interviews gaf, gebruikte hij ze niet om de muren te verlagen maar om ze nog hoger op te trekken, door bijna tot het einde toe een zorgvuldige constructie van zichzelf te presenteren. Hij presenteerde dezelfde constructie aan de meeste mensen gedurende zijn hele leven; zelfs, zo lang als hij kon, aan zichzelf. Die constructie – de kalme, rationele, optimistische man – was zijn ideaal: een ideaal dat hij in een groot deel van zijn leven wist te bereiken, omdat het zowel een morele imperatief als een psychologische noodzaak voor hem was.

Maar het was niet de werkelijkheid. “Ik heb geen instincten,” zei hij, met zijn glimlach, “of als ik ze heb, dan onderdruk ik ze.” Maar hoe meer hij ze onderdrukte, hoe meer ze zich verzetten, en hun wraak namen. De man die de hele mensheid liefhad en aansprak, vond het emotionele privé-leven onmogelijk moeilijk. En de man die koos voor optimisme, omdat men de wanhoop niet mocht verspreiden, ontdekte dat hij de wanhoop in zich had opgesloten; en steeds vaker steeg die op en verdronk hem. Dat is het soort man dat kon schrijven zoals hij deed over Auschwitz; en dat is de prijs die hij betaalde.

Dit was de sleutel tot Primo Levi’s leven en werk – en tot zijn dood, die het enige mysterie is dat iedereen kent. Toen hij in 1987 stierf, slechts 67 jaar oud, na een val uit het trappenhuis van zijn appartement op de derde verdieping, meldden kranten over de hele wereld dat hij zelfmoord had gepleegd. Maar sommige van zijn vrienden en lezers weigerden dat te geloven, en hebben dat sindsdien tegengesproken. Zo rees de vraag, en die is gegroeid; maar wat ik ontdekte leek mij het antwoord. Primo Levi leed zijn hele leven aan depressies, zelfs vóór Auschwitz. Die geheime strijd zou moeten ingepast worden in de meer zichtbare delen van zijn leven – zijn scheikunde en schrijven, zijn kindertijd, de rassenwetten, Auschwitz en Turijn – als men het echte verhaal wilde vertellen.

Om mij te helpen met de geheime kant van Levi’s leven, had ik twee dingen. Ten eerste, zijn laatste, onvoltooide, ongepubliceerde boek, Il doppio legame , De dubbele band. Levi had drie hoofdstukken van dit boek aan zijn uitgever gegeven voordat hij stierf; en uiteindelijk vond ik er nog drie, die niemand anders ooit heeft gezien. In dit laatste boek probeerde Levi eindelijk zijn geheimen te vertellen, omdat hij inzag – denk ik – dat ze hem zouden vernietigen als hij dat niet deed. Hij schreef over zijn depressies; en hij schreef over een van de hoofdoorzaken ervan, zijn gekwelde relatie met vrouwen. Maar het was te laat. Vier maanden nadat hij het laatste hoofdstuk had geschreven, was hij dood.

Primo Levi zelf was verdeeld, niet alleen aan de oppervlakte tussen chemie en schrijven, tussen Jood-zijn en Italiaan-zijn, maar ten diepste tussen publiek en privé, ideaal en werkelijkheid, bewust en onbewust. Hij noemde zijn laatste boek Il doppio legame omdat dat een dubbele betekenis heeft: de dubbele binding van de chemie, die alle levende wezens kenmerkt, en de dubbele binding van de psychologie, die een onmogelijk conflict is, waarin je, wat je ook doet, niet kunt winnen. Dat is wat hij aan het eind over zichzelf probeerde te zeggen: dat het leven – de dubbele binding van de scheikunde – voor hem een onoplosbaar conflict was, de dubbele binding van de psychologie.

Mensen vroegen hem altijd of hij schrijver zou zijn geworden zonder Auschwitz. Hij antwoordde dan, met de precisie van een wetenschapper en de ironische glimlach van een ironist, dat hij het niet wist, omdat “het contrafeitelijke niet bestaat”: hij had geen leven waarin hij Auschwitz niet had meegemaakt, dus kon hij niet zeggen wat er in dat leven gebeurd zou kunnen zijn. Maar hij was het vooral eens met de implicatie van de vraag: Auschwitz had hem tot schrijven aangezet, wat hij nooit van plan was geweest; daarom zou hij hoogstwaarschijnlijk zonder Auschwitz niet hebben geschreven, afgezien misschien van een enkel wetenschappelijk artikel.

Dit was mijns inziens niet waar. Het zou misschien waar geweest kunnen zijn, indien de rassenwetten tegen de Joden, en daarna de oorlog, niet hadden plaatsgevonden, en indien Primo Levi de zuivere wetenschapper was geworden van zijn jongensdromen. Maar zelfs dan, ben ik er zeker van dat hij andere dingen zou geschreven hebben. Zijn belangstelling voor de mens, en zijn liefde voor het vertellen van verhalen, waren van in het begin even sterk als zijn passie voor de wetenschap. En, in feite, schreef hij ten minste drie verhalen voor de oorlog. Twee staan in Het Periodiek Systeem (genaamd Lood en Kwik); het derde heeft hij nooit gepubliceerd, en de lezers zullen het voor het eerst in mijn boek tegenkomen. Alle drie verschillen ze sterk van zijn latere en meest karakteristieke geschriften: fictief van vorm, conventioneel van uitdrukking, en niet erg goed. Auschwitz heeft van Primo Levi dus geen schrijver gemaakt, want dat was hij, privé, al. Wat het deed was hem bevrijden van bescheidenheid en zelftwijfel, door hem te verplichten te spreken; en het schokte hem uit het literaire experiment naar zijn volwassen stem op 25.

Toen If This Is A Man klaar was, eind 1946, werd het afgewezen door verschillende grote uitgevers. Een klein avant-garde huis, De Silva, gaf 2500 exemplaren uit, verkocht minder dan de helft, en sloot kort daarna. Twee jaar na het verschijnen, zou Primo zeggen, was zijn boek vergeten. Maar, zou hij eraan toevoegen, hij vond het niet erg. Hij had zijn plicht gedaan tegenover de doden. Hij ging terug naar zijn echt werk, chemie, en dacht gedurende vele jaren niet meer aan schrijven.

Ook dit was allemaal niet waar. Hij vond het heel erg toen If This Is A Man werd afgewezen, en toen het werd vergeten. Hij heeft tussen 1947 en 1957 vier of vijf keer geprobeerd het opnieuw te laten uitgeven, tot het hem in 1958 eindelijk lukte. En hij bleef niet alleen denken aan schrijven, hij ging ook door met schrijven. Hij begon aan zijn tweede boek, De wapenstilstand, het tragikomische verslag van zijn reis naar huis vanuit Auschwitz, in 1946, en werkte er de hele jaren ’50 aan en uit. En hij schreef verhalen vanaf het eerste moment van zijn terugkeer – op hetzelfde moment, of zelfs eerder, If This Is A Man.

Tot hij met pensioen ging in zijn chemische fabriek in de jaren ’70, en zelfs daarna, hield hij vol dat hij geen schrijver was maar een chemicus. “Ik ben chemicus,” beweerde hij nog in 1976, toen hij al twee jaar semi-gepensioneerd was. Zelfs toen hij chemicus was, besteedde hij elk vrij moment aan schrijven; en hij droomde ervan om ten laatste vanaf 1959 de chemie te verlaten voor het schrijven. En tot hij in 1982 zijn “eerste roman” publiceerde, If Not Now, When?, hield hij vol dat hij geen “echte schrijver” was, omdat hij nog niet eerder fictie had geschreven. En ook dat was niet waar. Hij fictionaliseerde al zijn verhalen, behalve het eerste: tot De wapenstilstand aan toe, en inclusief zijn autobiografische verhalen in Het Periodiek Systeem.

Waarom deed hij dit? Waarom verborg hij hoe belangrijk schrijven voor hem was, vanaf het moment dat hij ermee begon in 1945-46, en zelfs daarvoor? Op dit spanningspunt barst langzaam zijn oppervlak en beginnen we eronder te kijken: in zijn ware ambitie en faalangst; in zijn “succesneurose”, en die van zijn familie: zijn vrouw, nog meer op zichzelf dan hij; zijn kinderen, die niet met hem over Auschwitz of over zijn boeken konden praten. Opnieuw splitst hij zich in tweeën: de beleefde en geduldige wijze van boven, de eenzame, aan zichzelf twijfelende man van beneden.

Toen ik voor het eerst verliefd werd op het werk van Primo Levi, en over hem wilde schrijven, probeerden vriendelijke vrienden mij dat af te raden. Kijk naar de vorm van zijn leven, zeiden ze: 24 jaar rustig burgerlijk bestaan in Turijn; dan de onbeschrijfelijke hel van Auschwitz; dan nog 42 jaar rustig burgerlijk bestaan in Turijn. Wat voor verhaal wordt dat? Ze zeiden. Dat wil zeggen: een verhaal dat voor 1,5% onbeschrijflijk is, en voor 98,5% saai.

Auschwitz is onbeschrijflijk – dat was een van Levi’s eigen thema’s; toch moet het gebeuren. En wat ik ontdekte over de rest van zijn leven was helemaal niet saai. De waarheid van de dood van zijn grootvader, zo dicht bij de zijne, die, zoals hij zelf dacht, een genetisch element suggereerde in zijn steeds terugkerende zelfmoordgedachten.De waarheid van het huwelijk van zijn ouders, dat hem had laten zien dat de wereld vanaf het begin oorlog was. De waarheid, vooral, van zijn strijd tegen depressie, en de emotionele invaliditeit die het veroorzaakte. Aan de basis van die emotionele invaliditeit lag zijn moeder, Rina, die hem zijn hele leven domineerde, en vooral op het einde. “Ik geloof niet dat mijn moeder mij ooit omhelsde,” zei hij, maar tegelijkertijd liet zij hem nooit gaan. In de gevangenis van zijn moeders huis had hij zijn vrouw Lucia gebracht, in de hoop dat zij hem zou kunnen bevrijden; maar zij kon het niet, evenmin als iemand anders, en hijzelf al helemaal niet. Dat was de duisternis van Primo Levi’s leven. Maar uit die duisternis ontworstelde hij de vreugde van de kennis, van de vriendschap, van het vertellen van verhalen en van het lachen: een alchemistische transformatie, aurum de stercore , goud uit uitwerpselen, die hij uitvoerde zolang hij kon voor zichzelf, en voor ons, in zijn boeken, voor altijd.

En zo komen we terug bij Auschwitz, de ergste stercore van allemaal, waaruit hij het zuiverste aurum van zijn schrijven maakte. Primo Levi was geen getuige of chemicus maar een schrijver, en een groot schrijver. Hij was geen heilige of een goeroe, maar een mens, en een verdeelde en gekwelde. En Auschwitz heeft hem niet vernietigd. Het kwam heel dichtbij op dat moment, en direct daarna. Maar daarna deed het bijna het tegenovergestelde, het verplichtte hem te begrijpen en te communiceren, de twee dingen die hem in leven hielden. “Ik ben een prater,” zei hij. “Als je mijn mond dichthoudt, sterf ik.” Toen hij, in zijn laatste depressie, voelde dat hij niet langer kon communiceren, stierf hij. Dat is wat hem gedood heeft, niet zijn herinneringen aan Auschwitz. Noch Alex de Kapo van If This Is A Man, noch zijn erfgenamen, moeten zich verbeelden dat zij die overwinning hebben.

Hoop en wanhoop in Auschwitz, door Primo Levi

Vroeg of laat in het leven ontdekt iedereen dat volmaakt geluk onrealiseerbaar is, maar er zijn maar weinigen die stilstaan bij het tegendeel: dat volmaakt ongeluk even onbereikbaar is. De hinderpalen die de verwezenlijking van deze beide uiterste toestanden in de weg staan, zijn van dezelfde aard: zij vloeien voort uit onze menselijke gesteldheid, die zich verzet tegen alles wat oneindig is. Onze altijd ontoereikende kennis van de toekomst verzet zich ertegen: en dit wordt, in het ene geval, hoop genoemd, en in het andere, onzekerheid van de volgende dag. De zekerheid van de dood staat ertegenover: want die stelt een grens aan elke vreugde, maar ook aan elk verdriet. De onvermijdelijke materiële zorgen verzetten zich ertegen: want zoals zij elk duurzaam geluk vergiftigen, leiden zij ons even ijverig af van onze tegenslagen en maken zij ons bewustzijn ervan onderbroken en dus draaglijk.

oktober 1944

We vochten met al onze kracht om de komst van de winter te voorkomen. We klampten ons vast aan alle warme uren, bij elke schemering probeerden we de zon nog wat langer aan de hemel te houden, maar het was allemaal tevergeefs. Gisteravond ging de zon onherroepelijk onder achter een wirwar van vuile wolken, schoorstenen en draden, en vandaag is het winter.

Wij weten wat het beteekent, omdat wij hier den vorigen winter waren; en de anderen zullen het weldra leeren. Het betekent dat in de loop van deze maanden, van oktober tot april, zeven van de tien van ons zullen sterven. Wie niet sterft, zal van minuut tot minuut lijden, de hele dag, elke dag: van ’s morgens voor zonsopgang tot het uitdelen van de avondsoep zullen we onze spieren voortdurend gespannen moeten houden, van voet tot voet moeten dansen, onze armen onder onze schouders moeten slaan tegen de kou. We zullen brood moeten uitgeven om handschoenen aan te schaffen, en uren van slaap verliezen om ze te herstellen als ze losraken. Omdat het niet meer mogelijk zal zijn om in de open lucht te eten, zullen we onze maaltijden in de hut moeten nuttigen, op onze voeten, iedereen zal een stuk vloer toegewezen krijgen zo groot als een hand, omdat het verboden is om tegen de stapelbedden te rusten. Aan ieders handen zullen wonden opengaan, en een verband krijgen betekent elke avond urenlang op de voeten in de sneeuw en wind wachten.

Zoals onze honger niet dat gevoel is van het missen van een maaltijd, zo heeft onze manier van kou lijden een nieuw woord nodig. Wij zeggen “honger”, wij zeggen “vermoeidheid”, “angst”, “pijn”, wij zeggen “winter” en het zijn verschillende dingen. Het zijn vrije woorden, gemaakt en gebruikt door vrije mannen die in comfort en lijden in hun huizen leefden. Als de Lagers langer hadden geduurd, zou er een nieuwe, harde taal zijn ontstaan; en alleen deze taal zou kunnen uitdrukken wat het betekent om de hele dag te zwoegen in de wind, bij een temperatuur onder het vriespunt, met alleen een hemd, onderbroek, stoffen jas en broek aan, en in je lichaam niets dan zwakte, honger en de wetenschap dat het einde nadert.

Op dezelfde manier waarop men een hoop ziet eindigen, is vanochtend de winter aangebroken. We beseften het toen we de hut verlieten om ons te gaan wassen: er waren geen sterren, de donkere, koude lucht had de geur van sneeuw. Op het appelplein, in het grijs van de dageraad, toen we ons verzamelden voor het werk, sprak niemand. Toen we de eerste sneeuwvlokken zagen, dachten we dat als ze ons vorig jaar op hetzelfde tijdstip hadden gezegd dat we in Lager nog een winter zouden meemaken, we het elektrische draadhek zouden zijn gaan aanraken; en dat we zelfs nu nog zouden gaan als we logisch waren, ware het niet voor dit laatste redeloze gekke residu van onvermijdelijke hoop.

Als het regent, zouden we willen huilen. Het is november, het regent nu al 10 dagen en de grond is als de bodem van een moeras. Alles wat van hout is, verspreidt een geur van paddestoelen.

Als ik 10 stappen naar links zou kunnen lopen, zou ik in de schuur kunnen schuilen; een zak om mijn schouders te bedekken zou voldoende zijn, of zelfs het vooruitzicht van een vuur waar ik me kon drogen; of zelfs een droge lap om tussen mijn hemd en mijn rug te stoppen. Tussen de ene beweging van de schop en de andere denk ik erover na, en ik geloof werkelijk dat een droge lap een positief geluk zou zijn.

Nu zou het onmogelijk natter kunnen zijn; ik zal er alleen op moeten letten zo weinig mogelijk te bewegen, en vooral geen nieuwe bewegingen te maken, om te voorkomen dat een ander deel van mijn huid onnodig in contact komt met mijn kletsnatte, ijskoude kleren.

Het is een geluk dat het vandaag niet waait. Vreemd hoe men op de een of andere manier altijd de indruk heeft geluk te hebben, hoe een of andere toevallige gebeurtenis, misschien oneindig klein, ons ervan weerhoudt de drempel van de wanhoop te overschrijden en ons in staat stelt te leven. Het regent, maar het waait niet. Of het regent en het waait ook: maar je weet dat je vanavond aan de beurt bent voor het supplement van de soep, zodat je zelfs vandaag de kracht vindt om de avond te bereiken. Of het regent, het waait en je hebt de gebruikelijke honger, en dan bedenk je dat als je echt moest, als je echt niets in je hart voelde dan leed en verveling – zoals soms gebeurt, als je echt op de bodem lijkt te liggen – nou, zelfs in dat geval, op elk moment dat je wilt zou je altijd het elektrische draadhek kunnen aanraken, of je onder de rangeertreinen kunnen werpen, en dan zou het ophouden met regenen.

– Uit If This Is A Man van Primo Levi. Om een exemplaar van If This Is a Man/The Truce van Primo Levi te bestellen voor £8.99 plus p&p (rrp £10.99) bel de Guardian book service op 0870 066 7979. Uitgegeven door Abacus.

– Om een exemplaar te bestellen van The Double Bond – Primo Levi A Biography door Carole Angier, voor £17 plus p&p (rrp £20), bel de Guardian boekendienst op 0870 066 7979. Bezorging is 99p of £1.99 voor 1e klas. Gepubliceerd door Viking op 19 maart.

{{ticker}}

{topLeft}}

{{bottomLeft}}

{{topRight}}

{{bottomRight}}

{{#goalExceededMarkerPercentage}}

{{/goalExceededMarkerPercentage}}

{{/ticker}}

{{heading}}

{{#paragraphs}}

{{.}}

{{/paragrafen}}{highlightedText}}

{#cta}{{text}}{{/cta}}
Herinner me in mei

Acceptabele betaalmethoden: Visa, Mastercard, American Express en PayPal

We nemen contact met u op om u eraan te herinneren uw bijdrage te leveren. Kijk uit naar een bericht in uw inbox in mei 2021. Als u vragen heeft over bijdragen, neem dan contact met ons op.

  • Deel op Facebook
  • Deel op Twitter
  • Deel via E-mail
  • Deel op LinkedIn
  • Deel op Pinterest
  • Deel op WhatsApp
  • Deel op Messenger

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.