“Vrijheid van meningsuiting” heeft te maken met de vrijheid om iets te zeggen en iets te drukken. In de loop der jaren heeft het Hooggerechtshof de reikwijdte van deze vrijheid uitgebreid. Oorspronkelijk konden staten onder bepaalde omstandigheden de vrijheid van meningsuiting beperken. Ze konden de vrijheid van meningsuiting beperken als die de “openbare zeden” zou aantasten. Ze konden het beperken als het neigde naar “aanzetten tot misdaad.” En ze konden het beperken als het neigde naar “verstoring van de openbare orde.” In 1937 verving het Hooggerechtshof deze norm. Het Hof oordeelde dat staten alleen beperkingen mochten opleggen aan uitingen die een “duidelijk en actueel gevaar” inhielden voor de veiligheid van de gemeenschap. Deze nieuwe norm was voor het eerst voorgesteld in een eerdere zaak, Schenck v. United States (1919).
Brandenburg v. Ohio (1969) had ook betrekking op de vrijheid van meningsuiting. Het hof oordeelde dat men de vrijheid van meningsuiting alleen kon beperken als er sprake was van “dreigende” of “waarschijnlijke” schade. Het 1e Amendement beschermt ook symbolische expressie. Het verbranden van een Amerikaanse vlag is daar een voorbeeld van.
De regel van “no prior restraint” is essentieel voor de persvrijheid. Het betekent dat de overheid niet kan verhinderen dat materiaal wordt gepubliceerd. Dit werd opnieuw bevestigd in New York Times Company v. United States (1971). In deze zaak klaagde de Amerikaanse regering twee kranten aan om te voorkomen dat zij de Pentagon Papers zouden publiceren. Dat was een studie van de regering over de oorlog in Vietnam. De studie was als geheim geclassificeerd. Desondanks besliste de rechtbank in het nadeel van de regering.
Het 1e Amendement staat kritiek op publieke figuren toe. Een zaak die over deze kwestie ging was New York Times Company v. Sullivan (1964). Het Hooggerechtshof oordeelde dat een publieke persoon een individu of de media niet kan aanklagen wegens smaad. Smaad is het publiceren van materiaal dat de reputatie van een persoon schaadt. De enige uitzondering is indien “werkelijke kwaadwilligheid” kan worden aangetoond. Kwaadwilligheid is roekeloze veronachtzaming van de waarheid.
Hetzelfde beginsel geldt voor de vrijheid van vergadering. Overheden kunnen bepaalde aspecten van een openbare bijeenkomst reguleren. Zij kunnen bijvoorbeeld het tijdstip van een bijeenkomst vaststellen. Zij kunnen de plaats bepalen. En zij kunnen de omvang ervan beperken. Maar zij kunnen geen toestemming weigeren op grond van wat op de bijeenkomst zou kunnen worden gezegd.
Het recht van een Amerikaan om een verzoekschrift tot de regering te richten is gewaarborgd. Dat wil zeggen, iedere burger kan de regering formeel vragen iets te doen. Ook het recht om de regering te bekritiseren is gewaarborgd. Burgers kunnen van deze rechten genieten zolang zij anderen niet schaden of de openbare veiligheid bedreigen.