Authenticity

Ervaringen als angst en existentieel schuldgevoel zijn volgens existentialisten belangrijk, omdat ze fundamentele waarheden over onze eigen toestand als mens onthullen. Het dagelijks leven wordt gekenmerkt door ‘inauthenticiteit’, en in onze gewone drukte en ons sociaal conformisme weigeren we verantwoordelijkheid te nemen voor ons eigen leven. Door ons in sociaal goedgekeurde activiteiten en rollen te storten, verstoten we onszelf en spinnen we een web van zelfbedrog in een poging om de waarheid over wat we zijn niet onder ogen te hoeven zien. Tegenover dit beeld van een niet-authentiek bestaan staat een visie van een manier van leven die niet afglijdt naar zelfverlies en zelfbedrog. Zo’n leven is (om de term van Heidegger en Sartre te gebruiken) ‘authentiek’. Authenticiteit suggereert het idee dat je trouw moet zijn aan jezelf – dat je moet toegeven wie je werkelijk bent. Het is echter belangrijk om in te zien dat authenticiteit niets te maken heeft met het romantische ideaal om in contact te komen met een ‘innerlijk zelf’ dat je ware aard bevat, want existentialisten stellen dat we geen vooraf gegeven ‘aard’ of ‘essentie’ hebben die verschilt van wat we in de wereld doen.

Als authenticiteit geen kwestie is van trouw zijn aan een kern van eigenschappen die bepalend zijn voor de ‘echte ik’, wat is het dan wel? Voor de meeste existentialisten is authentiek worden in de eerste plaats een kwestie van de ernst van je eigen bestaan als individu – het rauwe feit van het ‘ik besta’ – helder te vatten en de taak op je te nemen iets van je eigen leven te maken. Kierkegaard bijvoorbeeld meent dat de enige manier om erin te slagen een ‘zelf’ te worden (opgevat als een ‘bestaand individu’) is door zo te leven dat je ‘oneindige hartstocht’ in je leven hebt. Dit soort intensiteit is volgens hem alleen mogelijk door een totale, levensbepalende inzet voor iets dat je leven een ultieme inhoud en betekenis geeft. Het gaat Nietzsche er ook om ons intenser en helderder greep te laten krijgen op ons eigen leven. Om mensen te bevrijden van de poging om een overkoepelende betekenis voor hun leven te vinden, stelt hij het idee van de eeuwige herhaling voor: het idee dat alles wat in je leven gebeurt al eerder op precies dezelfde manier is gebeurd, en steeds weer opnieuw zal gebeuren, een oneindig aantal keren. Als we dit accepteren, suggereert Nietzsche, zullen we in staat zijn ons leven te omarmen zoals het is, op zijn eigen voorwaarden, zonder spijt of dromen over hoe het anders zou kunnen zijn. Heidegger suggereert dat men, in de ervaring van angst, geconfronteerd wordt met zijn eigen ‘naakte’ bestaan als ‘geïndividualiseerd, puur en geworpen’. Als we ons in deze ervaring bewust worden van ons ‘naar-de-dood-zijn’, zullen we de zwaarte van ons eigen eindige leven begrijpen, en we zullen dan in staat zijn ons eigen bestaan met integriteit, standvastigheid en zelfverzekerdheid aan te grijpen (zie INTEGRITEIT § 5).

Veel existentialisten zijn het erover eens dat het zich eigen maken van het eigen bestaan een bepalende verbintenis vereist die het leven een focus en een gevoel van richting geeft. Voor Kierkegaard, een religieus denker, is zelfvervulling alleen mogelijk voor de ‘ridder van het geloof’, de persoon die een wereldbepalende relatie heeft met een bepaald wezen dat van oneindig belang is (het eeuwige wezen dat in de tijd heeft bestaan, de God-mens). Voor Heidegger vereist authenticiteit ‘vastberadenheid’, een verbintenis met een specifieke reeks mogelijkheden die door iemands historische ‘erfenis’ worden geopend. Het feit dat het ideaal van betrokkenheid of engagement in zulke uiteenlopende existentialistische werken opduikt, roept vragen op over het onderscheid, dat voor het eerst door Sartre werd gemaakt, tussen ‘religieuze’ en ‘atheïstische’ existentialisten. Kierkegaard, Marcel en Jaspers worden vaak gegroepeerd als religieuze existentialisten, maar toch zijn er diepgaande verschillen in hun opvattingen over de aard van religieus engagement. Waar Kierkegaard het belang benadrukt van het zich verhouden tot een concreet gegeven, spreken Marcel en Jaspers over een verhouding tot het ‘mysterie’ of tot de ’transcendentie’ (respectievelijk). Tegelijkertijd zijn zogenaamde ‘atheïstische’ existentialisten als Heidegger en Sartre geneigd het eens te zijn met Kierkegaards opvatting dat ‘geëngageerd zijn’ of het hebben van een ‘fundamenteel project’ noodzakelijk is om tot een gericht, intens, samenhangend leven te komen. Het onderscheid tussen atheïstische en religieuze existentialisten wordt moeilijker vol te houden wanneer we ons realiseren dat wat belangrijk is voor religieuze denkers niet zozeer de feitelijke eigenschappen van het object van engagement zijn, als wel de innerlijke geloofstoestand van het geëngageerde individu. Zo zegt Kierkegaard dat wat cruciaal is voor het geloof niet de ‘objectieve waarheid’ is over wat men gelooft, maar veeleer de intensiteit van iemands verbintenis (de ‘subjectieve waarheid’).

Het idee dat intensiteit en verbintenis centraal staan bij authentiek zijn, wordt gedeeld door alle soorten existentialisten. Een ander kenmerk dat door de meeste existentialisten aan een authentiek leven wordt toegeschreven, is een helder bewustzijn van de eigen verantwoordelijkheid voor de keuzes die men maakt bij de vormgeving van zijn leven. Voor Sartre houdt authenticiteit het besef in dat, omdat we altijd vrij zijn om ons leven door onze beslissingen te veranderen, als we door de tijd heen een bepaalde identiteit behouden, dit is omdat we op elk moment voor die identiteit kiezen. Evenzo spreken Kierkegaard en Heidegger over de noodzaak om onze identiteit op elk moment te handhaven door een ‘herhaling’ van onze keuze voor wie we zijn. Door onze vrijheid te erkennen om ons eigen leven te bepalen, aanvaarden we ook onze verantwoordelijkheid voor wie we zijn.

De notie van authenticiteit wordt verondersteld ons een beeld te geven van het meest vervullende leven dat voor ons mogelijk is na de ‘dood van God’. Het roept ons op onze eigen identiteit aan te nemen door ons leven te omhelzen en er op onze eigen manier iets van te maken. Het veronderstelt luciditeit, eerlijkheid, moed, intensiteit, openheid voor de realiteit van je situatie en een sterk besef van je eigen verantwoordelijkheid voor je leven. Maar het zou verkeerd zijn om authenticiteit te zien als een ethisch ideaal zoals dit gewoonlijk wordt geïnterpreteerd. Ten eerste impliceert authentiek worden niet dat men een bepaalde morele code aanneemt of een bepaald pad volgt: een authentiek individu kan een liberaal of een conservatief zijn, een plichtsgetrouwe burger of een wildvreemde revolutionair. In dit opzicht heeft authenticiteit niet te maken met wat voor specifieke dingen je doet, maar met hoe je leeft – het gaat om de stijl van je leven en niet zozeer om de concrete inhoud ervan. Ten tweede beschrijven veel existentialisten, bij het formuleren van hun verschillende opvattingen over authenticiteit, het ideaal van authenticiteit in termen die suggereren dat het tegenover de ethiek kan staan zoals die gewoonlijk wordt opgevat. Kierkegaard, bijvoorbeeld, zegt dat het mogelijk is dat de ridder van het geloof “het ethische moet overstijgen”, en Nietzsche stelt dat authentieke individuen “voorbij goed en kwaad” zullen leven. Authenticiteit lijkt dus meer te maken te hebben met wat de ‘kunst van de zelf-cultivatie’ wordt genoemd, dan met de ethiek zoals die traditioneel wordt opgevat.

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.