In 1042 werd Edward ’the Confessor’ koning. Als de overlevende zoon van Ethelred en zijn tweede vrouw, Emma, was hij via hun moeder een halfbroer van Hardicanute. Met weinig rivalen (de lijn van Canute was uitgestorven en Edwards enige mannelijke verwanten waren twee neven in ballingschap) was Edward de onbetwiste koning; de dreiging van usurpatie door de koning van Noorwegen bracht de Engelsen en Denen bijeen in trouw aan Edward.
Opgegroeid in ballingschap in Normandië, ontbrak het Edward aan militaire capaciteiten of reputatie. Zijn Normandische sympathieën veroorzaakten spanningen met een van Canute’s machtigste graven, Godwin van Wessex, wiens dochter, Edith, Eduard in 1045 huwde (het huwelijk bleef kinderloos).
Deze spanningen leidden tot de crisis van 1050-52, toen Godwin een leger verzamelde om Eduard te trotseren. Met versterking van de graven van Mercia en Northumberland verbande Edward Godwin uit het land en stuurde koningin Edith van het hof. Edward maakte van de gelegenheid gebruik om Normandiërs te benoemen aan het hof en als sheriffs op plaatselijk niveau.
William, hertog van Normandië werd mogelijk aangewezen als erfgenaam. De vijandige reactie op deze toegenomen Normandische invloed bracht Godwin echter terug. Edward sloot vervolgens een nauwere alliantie met Godwins zoon Harold, die het leger leidde als plaatsvervanger van de koning (hij versloeg een Welshe inval in 1055) en die Edward op zijn sterfbed wellicht tot erfgenaam benoemde.
De politieke bedreigingen afwerend, was Engeland gedurende de laatste 15 jaar van Edwards koningschap relatief vreedzaam. De welvaart nam toe naarmate de landbouwtechnieken verbeterden en de bevolking tot ongeveer een miljoen groeide. De belastingen waren relatief laag, omdat Edward geen extravagante koning was en leefde van de opbrengsten van zijn eigen land (ongeveer 5500 pond per jaar) – en hij ook geen dure militaire campagnes hoefde te betalen. Edward was diep religieus en was verantwoordelijk voor de bouw van Westminster Abbey (in Normandische stijl) en werd daar na zijn dood in 1066 begraven.