De orthodoxe kerken

en het priesterlijk celibaat

Damaskinos Papandreou

Orthodox metropoliet van Zwitserland

“Het priesterschap.. vormt, volgens de

vigerende canonieke traditie,

een beletsel voor het huwelijk.”

Het orthodoxe standpunt over het huwelijk en het celibaat van geestelijken is vastgelegd door de lange patristische traditie en praktijk van de Kerk wat betreft de diepgaande theologische inhoud van het sacrament van het huwelijk en de bij uitstek persoonlijke spiritualiteit van de discipline van het celibaat. Het huwelijk volgens de Heer en het celibaat omwille van de Heer zijn weliswaar twee verschillende geestelijke wegen, maar beide zijn onbetwistbaar geldig voor een ware beleving van de geloofsinhoud.

Van deze wegen staat het eenieder vrij de ene of de andere te volgen in overeenstemming met zijn eigen roeping en bijzondere charismatische gaven. De Kerk zegent de twee uitingen van de geestelijke strijd van de christen in gelijke mate, en de orthodoxe Kerken tonen geen voorkeur voor de ene ten koste van de andere, en geven er de voorkeur aan geen theologische redenen aan te voeren ter rechtvaardiging van de ene optie boven de andere. De keuze ligt bij de individuele christenen, die aldus zichzelf verantwoordelijk stellen voor de gevolgen van hun eigen geestelijke strijd.

Dit besef van de kant van de Kerk was vanaf de vroegste tijden vastgelegd in de patristische traditie, met speciale verwijzing naar de persoonlijke vrijheid van de gelovigen in de keuze van de geestelijke strijd die zij zouden aangaan. Volgens Clement van Alexandrië “hebben het celibaat en het huwelijk elk hun eigen functies en specifieke diensten aan de Heer. “1 Daarom “bewijzen wij eer aan hen die de Heer met de gave van het celibaat heeft begunstigd en bewonderen wij de monogamie en haar waardigheid. “2

In dezelfde geest en in dezelfde context veroordeelde Clement de gnostici die het huwelijk als een zonde beschouwden: “Als het wettige huwelijk een zonde is, zie ik niet in hoe iemand kan beweren God te kennen terwijl hij zegt dat het gebod van de Heer een zonde is; want omdat de wet heilig is, is het huwelijk dat ook. Daarom brengt de apostel dit sacrament in verband met Christus en de Kerk. “3

Het in praktijk brengen van het persoonlijk charisma van het celibaat ii1wordt door de apostolische en patristische traditie beschouwd als een persoonlijke gave van God. Zij die het celibataire leven hebben gekozen, hebben dus niet het recht zich op de superioriteit van hun geestelijke strijd te beroemen: “Als iemand ter ere van het vlees van de Heer in de kuisheid kan volharden, laat hij dat dan doen zonder zich erop te beroemen. Als hij er prat op gaat, is hij verloren; en als hij het aan iemand anders vertelt, behalve aan zijn eigen bisschop, is hij verdorven. “4 Dit persoonlijk charisma is vrij ontvangen en deze geestelijke strijd is vrij gekozen. Het kan niet worden opgelegd. Het wordt niet geëist door de aard van het priesterschap. De Kerk kan het verlangen voor bepaalde bedieningen. De Westerse Kerk eist het van hen die geroepen zijn om priester en bisschop te worden. De Orthodoxe Kerk eist het, om pastorale redenen, voor hen die geroepen zijn om bisschop te worden.

Dus eren en eerbiedigen de Orthodoxe traditie en praktijk het celibaat van de priesters en prijzen hun dienst in het lichaam van de Kerk; tegelijkertijd eren en eerbiedigen zij de gehuwde geestelijken omdat ook zij hetzelfde sacrament van de Kerk en de verlossing dienen. De Orthodoxe Kerk aanvaardt dus beide vormen van dienst gelijkelijk en laat de keuze daarvan over aan het individuele lid, in overeenstemming met zijn eigen roeping en bijzondere charismatische gaven. Om pastorale redenen echter heeft de Kerk de voorkeur gegeven aan de instelling van het celibaat voor de bisschopsorde, en deze worden uitsluitend gekozen uit het celibataire priesterschap.

Tot aan het schisma tussen de twee Kerken werd de Latijnse discipline betreffende het verplichte klerikale celibaat niet beschouwd als een ernstige theologische of kerkelijke divergentie, aangezien geen van de twee vormen van dienstbetoon in strijd scheen te zijn met de traditie van de Kerk. Deze positieve houding van de Oosterse Kerk blijkt duidelijk uit canon 3 van het Concilie van Trullo, waarin de noodzaak wordt onderstreept om “van allen die in de rijen der geestelijken staan ingeschreven en door wie de genaden van de sacramenten aan de mensen worden doorgegeven, reine en onberispelijke dienaren te maken, die het geestelijk offer van de grote God, tegelijk slachtoffer en priester, waardig zijn, en de noodzaak om hen te zuiveren van de smerigheid van hun ongeoorloofde huwelijken; Aangezien echter degenen van de allerheiligste Roomse Kerk voorstellen de discipline zeer strikt te volgen, terwijl degenen van deze keizerlijke en door God beschermde stad de voorkeur geven aan de regel van menselijkheid en toegeeflijkheid, hebben wij de twee tendensen tot één samengesmolten, opdat mildheid niet ontaardt in losbandigheid of soberheid in bitterheid….”

De combinatie van deze twee vrije geestelijke keuzen vormt het absolute theologische criterium van de orthodoxe traditie dat, hoewel vatbaar voor verschillende pastorale aanpassingen in plaatselijke Kerken tussen “strengheid” en “lankmoedigheid”, door deze aanpassingen niet ongeldig kan worden gemaakt. Anderzijds is het theologische beginsel dat geen enkel sacrament van de Kerk de gelovige kan uitsluiten van deelname aan een ander sacrament van de Kerk constant en onbetwistbaar, behalve wanneer het gaat om een persoonlijke geestelijke keuze van het individu, of om een bepaald charisma dat door God aan het individu is gegeven. Niettemin geeft de theologische of morele afkeuring van de ene of de andere vorm van kerkelijke dienst, zoals die zich heeft voorgedaan sinds het Grote Schisma (1054), een theologische inhoud aan legitieme verschillen in pastorale praktijk tussen “mildheid” en “soberheid”.

Opgemerkt zij dat de tweede pre-conciliaire, panorthodoxe conferentie, die van 3 tot 12 september 1982 te Chambesy in het Orthodox Centrum van het Oecumenisch Patriarchaat bijeenkwam, de volgende besluiten heeft genomen over het onderwerp huwelijksbeletselen (besluiten die geen canonieke kracht hebben zolang de Grote en Heilige Synode zich er niet over heeft uitgesproken): “Ten aanzien van monniken, die krachtens de religieuze tonsuur niet mogen huwen, wordt de mogelijkheid geopperd dat zij in het huwelijk treden indien zij, na vrijwillig of onwillig in geval van overmacht afstand te hebben gedaan van hun religieuze identiteit, zijn teruggebracht tot de lekenstaat.”

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.