Byssusfilamenten worden gevormd door bepaalde soorten tweekleppige zee- en zoetwaterweekdieren, die de byssus gebruiken om zich vast te hechten aan rotsen, substraten of zeebodems. Bij eetbare mosselen is de niet-eetbare byssus algemeen bekend als de “baard”, en wordt verwijderd vóór het koken.

Byssus verwijst vaak naar de lange, fijne, zijdeachtige draden die worden afgescheiden door de grote mediterrane pennenschelp, Pinna nobilis. De byssusdraden van deze Pinna-soort kunnen tot 6 cm lang zijn en worden van oudsher tot stof verwerkt.

Veel soorten mosselen scheiden byssusdraden af om zich aan oppervlakken te verankeren, met families als de Arcidae, Mytilidae, Anomiidae, Pinnidae, Pectinidae, Dreissenidae, en Unionidae.

Wanneer de voet van een mossel een spleet tegenkomt, creëert hij een vacuümkamer door de lucht eruit te persen en zich omhoog te buigen, vergelijkbaar met de ontstopper van een loodgieter die een afvoer ontstopt. De byssus, die bestaat uit keratine, quinon-gelooide proteïnen (polyfenolische proteïnen) en andere proteïnen, wordt in vloeibare vorm in deze kamer gespuwd, en borrelt op tot een kleverig schuim. Door zijn voet in een buis te krullen en het schuim op te pompen, produceert de mossel kleverige draden ter grootte van een mensenhaar. De mossel vernis de draden vervolgens met een ander eiwit, waardoor een kleefstof ontstaat.

Byssus is een opmerkelijke kleefstof, die niet wordt afgebroken of vervormd door water zoals synthetische kleefstoffen. Deze eigenschap heeft genetische ingenieurs ertoe aangezet mossel-DNA in gistcellen in te brengen om de genen te vertalen in de juiste eiwitten.

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.