EXEGESIS:

THE CONTEXT:

In de late veertiger jaren na Christus trok een hongersnood over Judea, en de christenen in Jeruzalem waren in nood. De leiders van de kerk van Jeruzalem, Jakobus, Kefas en Johannes vroegen Paulus “om aan de armen te denken – wat ik (Paulus) ook ijverig deed” (Galaten 2:9-10; zie ook Handelingen 11:19-30). Paulus reageerde door christenen aan te moedigen bij te dragen aan een offergave om Jeruzalemse christenen te helpen.

Het boek Handelingen vermeldt een bijdrage van de gemeente van Antiochië, die door die gemeente naar de oudsten van Jeruzalem werd gezonden “door toedoen van Barnabas en Saulus” (Handelingen 11:25-30).

Aan het einde van zijn eerste brief aan de gemeente van Korinthe leidde Paulus het onderwerp van de offerande voor de gemeente van Jeruzalem in met de woorden: “Laat ieder van u op de eerste dag van de week naar vermogen sparen, opdat er geen collecten worden gehouden wanneer ik kom. Wanneer ik kom, zal ik wie u goeddunkt met brieven zenden om uw genadige gave naar Jeruzalem te brengen” (1 Korintiërs 16:2-3).

Daarna, in deze tweede brief aan de Korintiërs, noemde Paulus de offerande opnieuw, waarbij hij de Macedonische kerk als voorbeeld gebruikte (Macedonië was de Griekse provincie direct ten noorden van Achaia, de provincie waar Korinthe was gelegen). Die kerk droeg “uit eigen beweging” (8:3) royaal bij aan deze offergave, ondanks hun armoede. Paulus daagt de gemeente van Korinthe uit door te spreken over Christus, die “om uwentwil… arm geworden bent, opdat gij door zijn armoede rijk moogt worden” (8:9).

In 2 Korintiërs 8-9 blijft Paulus de nadruk leggen op het offer voor de gemeente van Jeruzalem, en moedigt hij de Korinthische christenen aan om “de gulle gift die u eerder beloofd hebt, van tevoren te regelen” (9:5).

In de eerste zes verzen van hoofdstuk 8 vertelde Paulus over de Macedonische gemeenten, die gul hadden gereageerd op de offerande voor Jeruzalem (Macedonië is een Romeinse provincie in het noordelijk deel van Griekenland). Paulus, die de Macedonische kerken wilde gebruiken als een voorbeeld voor de kerk van Korinthe, legde het er dik bovenop – hij sprak over de diepe armoede van de Macedonische kerken in tegenstelling tot de rijkdom van hun vrijgevigheid. Hij stelde hen voor als smekend om de gelegenheid om bij te dragen.

Paul had Titus eerder naar Korinthe gezonden, waar Titus de gemeente met succes had geleid met betrekking tot de kerkelijke tucht en het herstel van hun respect voor Paulus (zie 2 Korintiërs 2 & 7). “Alzo hebben wij Titus aangespoord, dat, gelijk hij tevoren een begin gemaakt heeft, alzo hij ook deze genade in u voleindigen zou” (8:6). Met andere woorden, Paulus zendt Titus om de gemeente van Korinthe aan te moedigen gul te geven aan de offerande van Jeruzalem.

2 KORINTHIEËN 8:7. VERBONDEN IN DEZE GENADE

7 Maar gelijk gij in alles overvloedig zijt, in het geloof, in het spreken, in de kennis, in alle ernst, en in uw liefde tot ons, ziet toe, dat gij ook in deze genade overvloedig zijt.

“Maar gelijk gij in alles overvloedig zijt, in het geloof, in het spreken, in de kennis, in alle ernst, en in uw liefde tot ons” (vs.7a). Paulus geeft de Korinthische gelovigen de eer dat zij in deze vijf deugden overvloedig zijn. Hoewel hij hun deugdzaamheid niet zal overdrijven tot het punt van oneerlijkheid, lijkt het waarschijnlijk dat hij zijn best doet om een positief beeld te schetsen. Wat is een betere manier om de Korinthiërs aan te moedigen gul te geven aan het Jeruzalem-offer dan door hen te prijzen. Ik beschouw dit als een vers om hen “op te beuren”.

“ziet toe, dat ook gij overvloedig zijt in deze genade” (v. 7b). Dit is het punt. Omdat de gemeente van Korinthe zoveel dingen goed heeft gedaan (v. 7a), moedigt hij hen aan om ook ruimhartig te reageren op dit offer.

Dit klinkt als de gebiedende wijs (een bevel), maar de wijs is de aanvoegende wijs, die twijfel uitdrukt. Dit zou beter vertaald kunnen worden met: “Wilt u ook overvloedig zijn in deze genade.” Hoewel minder krachtig dan een bevel, spoort het hen toch aan tot vrijgevigheid.

2 KORINTHIEËN 8:8-9.

8 Ik spreek niet bij wijze van gebod, maar om door de ernst van anderen de oprechtheid ook van uw liefde te bewijzen. 9 Want gij kent de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat, hoewel Hij rijk was, Hij toch om uwentwil arm geworden is, opdat gij door zijne armoede rijk moogt worden.

“Ik spreek niet bij wijze van gebod” (vs.8a). Hoewel Paulus er niet afkerig van is een gebod uit te vaardigen wanneer dat nodig is, begrijpt hij dat dit mensen op de hielen kan zitten om zich te verzetten. In dit geval geeft hij er de voorkeur aan te overtuigen in plaats van te bevelen.

“maar als bewijs (Grieks: dokimazo) door de ernst van anderen de oprechtheid ook van uw liefde” (v. 8b). Het woord dokimazo betekent: iets testen om de kwaliteit of echtheid ervan vast te stellen. In plaats van de Korinthiërs te bevelen mee te offeren, daagt hij hen uit met een test van hun oprechtheid en liefde door hen te vertellen over de oprechtheid van de Macedonische gemeenten. Zij zullen toch zeker niet toestaan dat de arme Macedonische gemeenten hen te slim af zijn.

“Want gij weet de genade van onze Here Jezus Christus, dat, hoewel Hij rijk was, Hij toch om uwentwil arm geworden is, opdat gij door zijn armoede rijk moogt worden” (v. 9). Jezus was zeker arm. Lucas vertelt zijn geboorteverhaal – zijn geboorte in een stal – dat Maria het offer bracht van een arme (Lucas 2:24). Ook plaatste God Jezus in een land van weinig wereldse betekenis (niet Rome) in een primitieve tijd (geen elektriciteit of stromend water).

Maar misschien is de beste verklaring van Christus’ arm worden om onzentwil te vinden in Filippenzen 2:5-8:

“Gedenkt dit, wat ook in Christus Jezus was,
die, bestaande in de gestalte Gods,
de gelijkheid aan God niet als een grijpbare zaak beschouwde,
maar Zich ledigde en de gestalte aannam van een dienstknecht,
aan de gelijkenis der mensen gelijkvormig gemaakt zijnde.

En in menselijke gedaante gevonden zijnde, heeft Hij Zich vernederd,
gehoorzaam geworden zijnde tot de dood, ja, de dood des kruises.”

Paulus laat de Corinthiërs weten dat zij een direct voordeel hebben ondervonden van het offer van Christus. “Door (Christus’) armoede zijn (de Korinthische christenen) rijk geworden.” Hij impliceert dat zij moeten reageren door vrijgevig te zijn voor anderen.

2 KORINTHIEËN 8:10-11. Opdat HET VOLTOOID WORDT

10 Ik geef hierin een oordeel; want dit is nuttig voor u, die een jaar geleden als eersten begonnen bent, niet alleen om te doen, maar ook om gewillig te zijn. 11 Maar nu voleindigt ook het doen, opdat, gelijk er de bereidwilligheid was, zo ook de voleindiging zal zijn uit uw vermogen.

“Ik geef hierin een oordeel (Grieks: gnome)” (v. 10a). Het woord oordeel is hier waarschijnlijk te hard, gezien het feit dat wij veroordelen vaak associëren met oordelen. Opinie of advies zou hier beter de betekenis van gnome kunnen weergeven.

“want dit is geschikt (Grieks: symphero) voor u” (v. 10b). Symphero (geschikt) is op verschillende manieren vertaald: geschikt, nuttig, goed, voordelig. Ik geef hier de voorkeur aan goed of heilzaam. Expediëntie riekt maar al te vaak naar gecompromitteerde principes, zoals in de uitdrukking “politiek opportuun.”

Paul adviseert de Korinthiërs dat wat hij hen aanmoedigt te doen op de lange duur in hun voordeel zal werken.

“die een jaar geleden als eersten zijn begonnen (Grieks: perysi–“een jaar geleden” of “het afgelopen jaar”), niet alleen om te doen, maar ook om gewillig te zijn” (v. 10b). In de eerste brief van Paulus aan de gemeente van Korinthe noemde hij dit offer voor de gemeente van Jeruzalem. Hij vroeg de Korinthiërs om regelmatig te geven aan een fonds voor dat doel in plaats van te wachten op Paulus’ bezoek om met de inzameling te beginnen (1 Korinthiërs 16:1-4). Dit vers suggereert dat de gemeente van Korinthe wel belangstelling had getoond voor dit offer, maar niets deed.

“Maar voltooi nu ook het doen, opdat, gelijk er de bereidwilligheid was (Grieks: thelo – gewillig zijn, wensen of verlangen), zo ook de voltooiing zal zijn uit uw vermogen” (v. 11). Paulus spoort de Korinthische christenen aan om datgene te doen waarvoor zij eerder belangstelling toonden. Hij wil dat ze ophouden met praten en beginnen met doen. Er is nogal een kloof tussen het uiten van belangstelling voor iets en het daadwerkelijk doen.

Dit vers heeft veel gemeen met de volgende passage uit Jakobus 2:14-18:

“Wat baat het, mijn broeders,
als iemand zegt dat hij geloof heeft, maar geen werken heeft?
Kan geloof hem redden?

En als een broeder of zuster naakt is en gebrek heeft aan dagelijks voedsel,
en een van u zegt tegen hem: ‘Ga heen in vrede, word verwarmd en verzadigd,
en toch hebt u hem niet gegeven wat het lichaam nodig heeft, wat voor nut heeft het dan?
Zo ook is het geloof, zo het geen werken heeft, in zichzelf dood.

Ja, een mens zal zeggen: ‘Gij hebt geloof, en ik heb werken.’
Toon mij uw geloof zonder werken,
en ik zal u door mijn werken mijn geloof tonen.”

2 KORINTHIERS 8:12-15. Overvloed, armoede, gelijkheid

12 Want als de bereidheid er is, is het aanvaardbaar naar wat gij hebt, niet naar wat gij niet hebt. 13 Want het gaat er niet om dat anderen verlicht worden en jullie benauwd, 14 maar om de gelijkheid. Uw overvloed op dit moment voorziet in hun gebrek, opdat hun overvloed ook een voorziening wordt voor uw gebrek; opdat er gelijkheid zal zijn. 15 Zoals er geschreven staat: “Wie veel verzamelde, hield niets over, en wie weinig verzamelde, had geen gebrek.”

“Want als de bereidheid er is, is het aanvaardbaar naar wat gij hebt, en niet naar wat gij niet hebt” (v. 12). Het klinkt alsof de Korinthische christenen twijfelden aan hun middelen om het soort offer te brengen dat zij wilden brengen. Daarom slaagden ze er zelfs niet in om met de inzameling te beginnen.

Paulus wil hen verzekeren dat niemand hen verantwoordelijk zal houden voor wat ze niet hebben. Ze moeten zich alleen bezighouden met wat ze wel hebben, en daar hun inspanningen op afstemmen.

Het is maar al te verleidelijk om ons te laten intimideren door de bescheidenheid van onze talenten, tijd of middelen, zodat we nooit iets doen.

Sommige mensen zijn zo vastbesloten om grote gebaren te maken dat alles wat minder is, onwaardig lijkt. Er zijn twee manieren om verkeerd te gaan met zo’n mentaliteit. Ten eerste, ze beginnen misschien nooit. Ten tweede, als ze proberen een groot gebaar te maken, zouden ze zichzelf te ver kunnen uitbreiden en failliet gaan. Het is beter om de middelen realistisch in te schatten en dienovereenkomstig te handelen.

“Want dit is niet opdat anderen verlicht zouden worden en u benauwd, maar om gelijkheid” (vv. 13-14a). Paulus wijst erop dat het niet zijn bedoeling is de Korinthiërs te verarmen, maar veeleer om het speelveld gelijk te maken – om de Jeruzalemse christenen uit de armoede te helpen zonder de Korinthiërs tot armoede te drijven.

“Uw overvloed (Grieks: perisseuma–overvloed of overschot) op dit moment voorziet in hun gebrek” (v. 14b). Het woord perisseuma (overvloed) heeft te maken met dat wat boven iemands behoeften uitgaat. Op dit moment hebben de Korinthiërs meer dan ze nodig hebben. Als zij uit hun overvloed zullen geven, zullen zij de Jeruzalemieten uit hun armoede verheffen.

“opdat hun overvloed ook een voorziening wordt voor uw gebrek; opdat er gelijkheid is” (v. 14c). De tijd zou kunnen komen dat de Korinthiërs hulp nodig hebben. Op dat moment kan van Jeruzalemse (of andere) christenen verwacht worden dat zij helpen. De gemeente is een gemeenschap waarin van broeders en zusters (ook in verre oorden) verwacht mag worden dat zij elkaar helpen. Dat vereist een zekere mate van geloof, maar geloof is de kern van christelijk discipelschap.

“Zoals er geschreven staat: ‘Wie veel verzamelde, had niets over, en wie weinig verzamelde, had geen gebrek'” (v. 15). Dit citaat komt uit Exodus 16:18. God was juist begonnen met het verschaffen van manna om de Israëlieten in de woestijn te onderhouden. God vertelde hen om één omer (een tiende van een efah) per persoon per dag te verzamelen. Sommigen verzamelden meer en anderen minder. Echter, “wie veel verzamelde had niets over, en wie weinig verzamelde had geen gebrek.”

Paulus citeert dit Exodus vers, dan, om de Korinthiërs aan te moedigen tot vrijgevigheid – niet om alles met een theelepel af te meten. Zoals God voorzag in de Israëlieten in de woestijn, zo zal God voorzien in de Korinthiërs die vrijgevig geven.

POSTSCRIPT:

Later, in zijn brief aan de gemeente in Rome, zal Paulus deze offerande opnieuw noemen, en erkennen dat de gemeenten in Macedonië en Achaia hebben bijgedragen aan de offerande (Romeinen 15:25-29). Korinthe (de stad) ligt in Achaia (de provincie), dus blijkbaar was Paulus’ oproep aan de kerk van Korinthe succesvol.

Ook in zijn brief aan de Romeinen erkent Paulus dat de kerk van Jeruzalem hoofdzakelijk Joods is, terwijl de andere kerken die hij noemt hoofdzakelijk niet-Joods zijn. Hij merkt op dat niet-Joden schuldenaars zijn van de kerk van Jeruzalem, omdat zij “deel hebben gekregen aan hun geestelijke dingen” — deze geestelijke dingen waren het werkterrein van de Joden in de kerk van Jeruzalem. Daarom zijn de niet-Joodse kerken, die geestelijke zegeningen van de Jeruzalemse christenen hebben ontvangen, “hun (Jeruzalemse christenen) ook verplicht hen te dienen in vleselijke dingen”, zoals financiële steun (Romeinen 15:27).

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.