Vers 1-30
Moge de Here ons onderwijzen terwijl wij lezen. Misschien zullen wij het beter begrijpen als wij beginnen in het 21e hoofdstuk bij het 26e vers.
1 Kronieken 21:26-27. En David bouwde aldaar een altaar voor den HEERE, en offerde brandofferen en vredeofferen, en hij riep den HEERE aan, en Hij antwoordde hem van den hemel door vuur op het altaar des brandoffers. En de HEERE gebood den engel, en hij stak zijn zwaard weder in zijn schede.
“En David bouwde aldaar” – dat is op de dorsvloer van Ornan. De plaats van het offer was de plaats van verlossing. De engel sloeg Jeruzalem, maar zodra het offer geofferd was, legde de engel zijn zwaard neer.
1 Kronieken 21:28. Toen David toen zag, dat de HERE hem verhoord had in de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet, offerde hij daar.
Toen kwam er een dankoffer, zoals er altijd moet zijn nadat een gebed verhoord is. Denk eraan hoe de Psalmist het zegt: “Dan zullen zij stieren offeren op uw altaar” – nadat de zonde is vergeven en de overtreding is weggedaan.
1 Kronieken 21:29-30 en 1 Kronieken 22:1. Want de tabernakel des HEEREN, die Mozes in de woestijn gemaakt had, en het altaar des brandoffers waren in die tijd op de hoge plaats te Gibeon. Maar David kon niet daarvóór gaan om God te verzoeken, want hij was bevreesd vanwege het zwaard van de engel des HEEREN. Toen zeide David: Dit is het huis des HEEREN Gods, en dit is het altaar des brandoffers voor Israël.
De plaats, waar God hem geantwoord had, waar de engel hem verschenen was, waar het vuur uit den hemel was nedergedaald, gevoelde hij als het heiligste, en dat de Here hem daarheen had geleid als de plaats, waar zijn tempel gebouwd zou worden. Het is veelbetekenend dat het op een dorsvloer zou zijn, want de Kerk van God is zeker Gods dorsvloer, waar Hij zijn schoven bijeenbrengt, en het kaf van het koren scheidt. “Ik zal zegevieren,” zegt Hij, “mijn dorsvloer.” O, dat wij ooit zouden erkennen dat Christus de tempel van God is, en Christus het offer; Christus is de verschijning van God die beter voor ons is dan de verschijning van engelen, en Christus is Gods antwoord aan ons door vuur, en waar Christus is, daar is het brandoffer.
1 Kronieken 21:2. En David gebood, de vreemdelingen, die in het land Israels waren, bijeen te vergaderen; en hij stelde metselaars aan, om smeedstenen te houwen, om het huis Gods te bouwen.
Het is zeer opmerkelijk, dat niet de Israëlieten, maar de vreemdelingen, de vreemdelingen, de overgebleven Kanaänieten, die in het land waren, werden aangesteld om de stenen te houwen voor het huis des Heren. Ik heb inderdaad zeer goede mensen bezwaar horen maken tegen het geven van welk geld dan ook aan Gods zaak door goddelozen. Dit is er allemaal tegen; hier zijn de vreemdelingen tewerkgesteld om de stenen te houwen voor het huis van God, en waarom zouden zij dat niet doen? Het zal hen ten minste goed doen om iets goeds te doen in hun leven. Laat hen daartoe de gelegenheid krijgen. Maar ik zie hier een aanwijzing voor de roeping van de heidenen, want telkens wanneer de Joden zeiden dat de heidenen niets met God te maken hadden, waarom spraken juist de stenen van hun tempel tegen hen. Waren de balken niet door de Tyriërs met vlotten uit Tyro meegebracht? Werden de stenen niet gedolven door vreemdelingen en vreemdelingen? O, de Heer zou willen dat Zijn volk een ruim, liberaal en profetisch beleid zou volgen in hun omgang met de mensheid. God verhoede dat wij iemand uitsluiten van iets dat op goed lijkt. O, laten wij hen niet afweren; het kan zijn dat wij door hun offerandes af te weren hun harten verharden. David was een wijzer man dan dat.
1 Kronieken 21:3-4. En David bereidde ijzer in overvloed voor de spijkers voor de deuren der poorten, en voor de verbindingen; en koper in overvloed zonder gewicht; ook cederbomen in overvloed; want de Zidoniërs en zij van Tyrus brachten David veel cederhout.
Hier was wederom een soort profetie van wat zou gebeuren in betere dagen, wanneer het de arme heidenen zou worden toegestaan om een aandeel te hebben in de bouw van het huis van God. Deze Tyriërs en Zidoniërs behoorden tot de ergste afgodendienaren, en toch werden zij op de hun toekomende plaats en ondergeschiktheid gebruikt om de bomen te houwen en ze naar de tempel te drijven, zo dicht als zij over zee bij Joppa konden komen.
1 Kronieken 21:5. En David zeide: Salomo, mijn zoon, is jong en teer, en het huis, dat voor den HEERE gebouwd zal worden, moet buitengewoon groot zijn, van faam en heerlijkheid in alle landen: Daarom zal ik het nu voorbereiden.
Er is geen andere manier om jonge mensen te helpen God te dienen dan hun een goed voorbeeld te geven. Laat de vader ten opzichte van zijn zoon gevoelen, dat hij jong en teer is; hij zal misschien niet kunnen beginnen, maar als ik begin, zal ik hem in de gezindheid brengen om zulke dingen te doen, en misschien zal hij mijn ontwerp volvoeren, wanneer ik in het graf slaap. Het was goed, het was wijs, het was voortreffelijk van David om zo alle voorbereidingen te treffen opdat Salomo daarna het goede werk zou voortzetten.
1 Kronieken 21:5. David bereidde zich dus overvloedig voor op zijn dood.
Als je niet alles zelf kunt doen – en wie kan dat wel? – is het dan niet goed om voor onze dood overvloedig voorbereidingen te treffen voor iemand anders om het werk voort te zetten? Zo zullen wij leven na onze dood – leven in onze zonen, als God zo goed voor ons is, leven in onze kleinkinderen, wie weet? – leven in iemand die wij door onze bediening aan de voeten van de Heiland hebben gebracht. Toen riep hij Salomo, zijn zoon. Hij had alles voorbereid, en nu sprak hij tot hem, en hij droeg hem op een huis te bouwen voor Jehovah, de God van Israël.
1 Kronieken 21:6-8. Toen riep hij Salomo, zijn zoon, en droeg hem op een huis te bouwen voor de HERE, de God van Israël. En David zeide tot Salomo: Mijn zoon, wat mij betreft, het was in mijn gedachten een huis te bouwen voor de Naam des HEEREN, mijn God: Maar het woord des HEREN kwam tot mij, zeggende: Gij hebt overvloedig bloed vergoten, en grote oorlogen gevoerd; gij zult geen huis bouwen voor Mijn Naam, omdat gij veel bloed vergoten hebt op de aarde in Mijn ogen.
Het was geen zinspeling op het bloed van Uria, zoals sommigen hebben gedacht, want God zei dit tot David lang vóór Davids grote zonde. De oorlogen waarin David verwikkeld was, waren eerlijke oorlogen voor de verdediging en bevrijding van het land, waarin God hem had geholpen, en toch is zelfs de beste was slecht in Gods achting. Als er bloed vergoten wordt, heeft God daar geen behagen in; en Hij zet Zijn dienaar aan de kant zonder hem iets te verwijten, en zegt: “Nee; een bloedige hand is niet geschikt voor de bouw van mijn tempel. Gij zijt in de orde der Voorzienigheid geroepen om een strijder en een overwinnaar te zijn; gij moet u daarmede tevreden stellen; gij kunt de tempel voor den God des vredes niet bouwen.”
1 Kronieken 21:9. Zie, u zal een zoon geboren worden, die een man van rust zal zijn.
Dat is een zeer liefelijke naam voor Salomo, “Een man van rust.” Ik bid dat vele gelovigen hier zo’n man mogen zijn. Sommige gelovigen moeten mannen van oorlog zijn. Daar zijn ze, in een wereld van strijd, geschillen, twisten, van hun eigen ambities – maar gelukkig is die man die van een zachte en tedere geest is, een geest van heilige wijsheid, en die God het grote voorrecht geeft om een man van vrede te zijn.
1 Kronieken 22:9-10. En Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden rondom; want zijn naam zal Salomo zijn, en Ik zal Israël vrede en rust geven in zijn dagen. Hij zal een huis bouwen voor mijn naam, en hij zal mijn zoon zijn, en Ik zal zijn vader zijn; en Ik zal de troon van zijn koninkrijk over Israël bevestigen in eeuwigheid.
Wat een zoete zegen uit de mond van een bejaard man.
1 Kronieken 21:11-13. Nu, mijn zoon, de HEERE zij met u; en voorspoedig gij, en bouw het huis des HEEREN, uws Gods, gelijk Hij van u gezegd heeft. Alleen, de HEERE geef u wijsheid en verstand, en geef u de leiding over Israël, opdat gij de wet van de HEERE, uw God, moogt onderhouden. Dan zult gij voorspoedig zijn, indien gij acht geeft op de vervulling der inzettingen en der gerichten, die de HEERE Mozes over Israël opgedragen heeft; weest sterk, en van goede moed; vreest niet, en wordt niet verschrikt.
Dit was gericht tot een jonge man en teder door een oude man, die veel moed getoond had. Zij die zelf moedig zijn geweest, kunnen veilig anderen aanmoedigen dat ook te zijn. God moge ons allen in elke goede zaak vrij van vrees maken. Mogen wij net als Bernardus, de ridder, “zonder vrees en zonder verwijt” zijn, altijd strijdend voor God en zijn waarheid.
1 Kronieken 21:14. Ziet nu, in mijn moeite heb ik voor het huis des HEEREN bereid honderdduizend talenten goud,
Wat voor som dat ook geweest moge zijn, het kan nauwelijks een Babylonisch talent geweest zijn, want dat zou hem gemaakt hebben duizend miljoenen sterling te hebben gelegd.
1 Kronieken 21:14. En duizend duizend talenten zilver, en koper en ijzer zonder gewicht, want het is er in overvloed; ook hout en steen heb ik bereid, en gij moogt er bijvoegen.
Een uitstekende tekst voor een collecte, wanneer er al een goede som gegeven is: “Gij moogt er bijvoegen.” Volgende week zondag collecteren we voor de ziekenhuizen. Gij moogt bij het goud voegen, zo gij kunt; gij moogt bij het zilver voegen, zo gij kunt; gij moogt bij het koper voegen, zo gij bij het zilver of bij het goud niet kunt voegen.
1 Kronieken 21:15. Bovendien zijn er werklieden met u in overvloed,
David had alles voorzien wat nodig was, en had een lijst gemaakt van de kundige en vaardige mannen in zijn gehele land.
1 Kronieken 21:15.
U herinnert zich die tekst: “De Here toonde mij vier timmerlieden,” en dus wanneer de Here timmerlieden wil, zullen er timmerlieden zijn. Welk soort mannen Hij ook nodig heeft voor Zijn dienst, dat soort mannen zal er zijn in de dag des noods – “Allerlei listige mannen voor allerlei werk.”
1 Kronieken 21:16. Van het goud, het zilver, het koper en het ijzer is er geen getal. Sta dus op en doe, en de Here zij met u.
Dat is zijn woord tot Salomo.
1 Kronieken 21:17. David gebood ook al de vorsten van Israel Salomo, zijn zoon, te helpen, zeggende:
Wat een grootse zaak is het, wanneer een man oprechte helpers heeft, mannen die bereid zijn zich in te spannen, zichzelf als het ware te vernietigen, om een ander te helpen het werk des Heren te doen, volstrekt tevreden zichzelf onbekend te zijn, zolang het huis des Heren gebouwd wordt, en Gods naam verheerlijkt wordt.
1 Kronieken 21:18. Is de Here, uw God, niet met u? En heeft Hij u niet rust gegeven aan alle zijden? Want Hij heeft de inwoners des lands in mijn hand gegeven; en het land is onderworpen voor het aangezicht des HEREN, en voor het aangezicht van Zijn volk.
Dus toen moesten zij niet strijden, maar werken. Als Jezus Christus al onze vijanden heeft overwonnen, en al onze zonden heeft uitgeroeid; als zonde, en dood, en hel aan Zijn voeten liggen, wat kunnen wij dan anders doen dan onze rust en vrede aan Zijn dienst te wijden?
1 Kronieken 21:19. Zet nu uw hart en uw ziel in, om de Here, uw God, te zoeken; staat dan op, en bouwt gij het heiligdom des HEEREN Gods, om de ark des verbonds des HEEREN, en de heilige vaten Gods, te brengen in het huis, dat gebouwd zal worden tot den Naam des HEEREN.