De opleving van barokmuziek in de jaren ’60 en ’70 wekte een hernieuwde belangstelling op voor 17e- en 18e-eeuwse dansstijlen. Hoewel ongeveer 300 van deze dansen in de Beauchamp-Feuillet notatie bewaard waren gebleven, begon men pas in het midden van de 20e eeuw serieus met het ontcijferen van de notatie en het reconstrueren van de dansen.
De bekendste van deze pioniers was misschien wel de Britse Melusine Wood, die in de jaren 1950 verschillende boeken over historische dansen publiceerde. Wood gaf haar onderzoek door aan haar studente Belinda Quirey, en ook aan Pavlova Company ballerina en choreografe Mary Skeaping (1902-1984). Deze laatste werd bekend door haar reconstructies van barokballetten voor het Londense gezelschap “Ballet for All” in de jaren zestig.
De leidende figuren van de tweede generatie historisch dansonderzoek zijn Shirley Wynne en haar Baroque Dance Ensemble dat werd opgericht aan de Ohio State University in de vroege jaren zeventig en Wendy Hilton (1931-2002), een leerlinge van Belinda Quirey die het werk van Melusine Wood aanvulde met haar eigen onderzoek naar originele bronnen.Hilton, afkomstig uit Groot-Brittannië, kwam in 1969 naar de V.S. en werd in 1972 lid van de faculteit van de Juilliard School. In 1974 richtte ze haar eigen barok dansworkshop op aan de Stanford University, die meer dan 25 jaar bleef bestaan.
Catherine Turocy (geb. circa 1950) begon haar studies in barokdans in 1971 als leerlinge van danshistorica Shirley Wynne. In 1976 richtte ze samen met Ann Jacoby The New York Baroque Dance Company op, waarmee ze sindsdien internationaal toert. In 1982/83, als onderdeel van de Franse nationale viering van Jean Philippe Rameau’s 300ste geboortedag, choreografeerde Turocy de eerste productie van Jean-Philippe Rameau’s Les Boréades – het werd nooit opgevoerd tijdens het leven van de componist. Deze door Frankrijk gesteunde productie met John Eliot Gardiner, dirigent, en zijn orkest werd gedirigeerd door Jean Louis Martinoty. Turocy werd door de Franse regering onderscheiden als Chevalier in de Ordre des Arts et des Lettres.
In 1973 begon de Franse danshistorica Francine Lancelot (1929-2003) aan haar formele studie etnomusicologie, die haar later leidde tot onderzoek naar Franse traditionele dansvormen en uiteindelijk naar renaissance- en barokdansen. In 1980 richtte zij op uitnodiging van de Franse minister van Cultuur het barokdansgezelschap “Ris et Danceries” op. In 1986 maakte zij de choreografie van Lully’s tragedie-lyrique Atys uit 1676 tot een van de mijlpalen van de nationale viering van de 300e sterfdag van Lully. Deze productie gaf een impuls aan de carrière van William Christie en zijn ensemble Les Arts Florissants. Sinds het gezelschap Ris et Danseries rond 1993 werd opgeheven, zijn de choreografen van het gezelschap doorgegaan met hun eigen werk. Béatrice Massin met haar “Compagnie Fetes Galantes”, samen met Marie Genevieve Massé en haar gezelschap “L’Eventail” behoren tot de meest prominente. In 1995 verscheen de catalogue raisonné van de barokdans van Francine Lancelot, getiteld La Belle Dance.