Volledig Beknopt
Hoofdstuk Inhoud
David’s laatste woorden. (1-7) Davids machtige mannen. (8-39)
Commentaar op 2 Samuël 23:1-7
(Lees 2 Samuël 23:1-7)
Deze woorden van David zijn zeer de moeite van het bekijken waard. Laten zij die lange ervaring hebben van Gods goedheid, en de aangenaamheid van de hemelse wijsheid, wanneer zij komen om hun loop te volbrengen, hun getuigenis afleggen van de waarheid van de belofte. David getuigt van zijn Goddelijke inspiratie, dat de Geest van God door hem sprak. Hij, en andere heilige mannen, spraken en schreven zoals zij door de Heilige Geest werden bewogen. In veel dingen had hij zijn eigen nalatigheid en verkeerde gedrag te verwijten. Maar David troostte zich dat de Here met hem een eeuwig verbond had gesloten. Daarmee bedoelde hij vooral het verbond van barmhartigheid en vrede, dat de Here met hem sloot als zondaar, die in de beloofde Zaligmaker geloofde, die de beloofde zegen omhelsde, die zich aan de Here overgaf, om zijn verloste dienaar te zijn. Gelovigen zullen voor altijd de verbondszegeningen genieten; en God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zullen voor altijd verheerlijkt worden in hun verlossing. Zo zijn vergeving, gerechtigheid, genade en eeuwig leven verzekerd als de gave van God door Jezus Christus. Er is een oneindige volheid van genade en alle zegeningen opgeborgen in Christus, voor hen die Zijn heil zoeken. Dit verbond was Davids gehele verlossing, hij kende zo goed de heilige wet van God en de omvang van zijn eigen zondigheid, dat hij bemerkte wat nodig was voor zijn eigen geval in deze verlossing. Het was daarom al zijn verlangen. In vergelijking daarmee verloren alle aardse voorwerpen hun aantrekkingskracht; hij was bereid ze op te geven, of te sterven en ze te verlaten, opdat hij het volle geluk zou genieten, Psalm 73:24-28. Toch waren de macht van het kwaad, en de zwakheid van zijn geloof, hoop en liefde, zijn smart en last. Ongetwijfeld zou hij hebben toegegeven dat zijn eigen slapheid en gebrek aan zorg de oorzaak waren; maar de hoop dat hij spoedig volmaakt zou worden in heerlijkheid, bemoedigde hem in zijn stervensmomenten.
Commentaar op 2 Samuël 23:8-39
(Lees 2 Samuël 23:8-39)
David verlangde eens ernstig naar het water bij de bron van Bethlehem. Het lijkt een geval van zwakte te zijn. Hij had dorst; met het water van die bron had hij zich dikwijls verkwikt toen hij jong was, en het was zonder nadenken dat hij ernaar verlangde. Waren zijn dappere mannen zo gretig om zich bloot te geven, op de geringste aanwijzing van de gedachten van hun vorst, en zo gretig om hem te behagen, en zullen wij er niet naar verlangen om onszelf aan onze Here Jezus goed te keuren, door ons gereed te houden aan zijn wil, zoals ons getoond wordt door zijn woord, Geest en voorzienigheid? Maar David goot het water uit als een drankoffer voor de Here. Zo zou hij zijn eigen dwaze fantasie doorkruisen, en zichzelf straffen voor het uitleven ervan, en laten zien dat hij nuchtere gedachten had om zijn onbezonnen gedachten te corrigeren, en wist hoe hij zichzelf moest verloochenen. Beschouwde David het water als zeer kostbaar, dat verkregen werd door het bloed van deze mannen te vergieten, en zullen wij niet veel meer waarde hechten aan de weldaden, waarvoor onze gezegende Zaligmaker Zijn bloed vergoot? Laat allen ervoor waken zo’n groot heil te verwaarlozen.