A. Davids vriendelijke hart jegens het huis van Saul.
1. (1) Davids vriendelijke vraag.
Nu zeide David: “Is er nog iemand overgebleven van het huis van Saul, opdat ik hem vriendelijkheid betoon omwille van Jonathan?”
a. Is er nog iemand overgebleven van het huis van Saul: In 1 Samuël 7 vroeg David: “Wat kan ik voor God doen?” en hij stelde voor om een tempel voor de Heer te bouwen. Nu stelde David een andere vraag die wij ieder zouden moeten stellen: “Wat kan ik voor anderen doen?”
i. Davids vraag getuigde van een grote liefde, omdat Saul zich tot vijand van David maakte. Het was in die dagen gebruikelijk dat de koning van een nieuwe dynastie iedereen die verbonden was met de voorgaande dynastie volledig afslachtte. David ging tegen het principe van wraak en tegen het principe van zelfbehoud in en vroeg wat hij kon doen voor de familie van zijn vijand.
b. Opdat ik hem vriendelijkheid betoon omwille van Jonathan: David deed dit omdat hij zich zijn relatie en verbond met Jonathan herinnerde (1 Samuël 20:14-15). Zijn handelen was niet alleen gebaseerd op gevoelens, maar ook op de belofte van een verbond.
2. (2-4) Ziba, een vroegere dienaar van Saul, vertelt David over Mephibosheth, zoon van Jonathan.
En er was een dienaar van het huis van Saul, wiens naam was Ziba. Toen zij hem tot David geroepen hadden, zeide de koning tot hem: Zijt gij Ziba? En hij antwoordde: “Tot uw dienst!” Toen zeide de koning: Is er niet nog iemand uit het huis van Saul, aan wien ik de goedertierenheid Gods kan betonen?” En Ziba zeide tot den koning: “Er is nog een zoon van Jonathan, die kreupel is aan zijn voeten.” En de koning zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: Voorwaar, hij is in het huis van Machir, den zoon van Ammiel, in Lo Debar.”
a. Ziba: David kon alleen te weten komen dat er nog een nakomeling van Saul leefde en kon alleen te weten komen waar hij was door deze knecht genaamd Ziba. Dit betekende dat Mephibosheth ondergedoken was.
b. De goedertierenheid van God: Deze uitdrukking is de sleutel om Davids motivatie in dit hoofdstuk te begrijpen. David wilde iemand anders dezelfde goedheid tonen die God hem toonde.
c. Er is nog steeds een zoon van Jonathan die verlamd is aan zijn voeten: Wij leerden voor het eerst over Mephibosheth in 2 Samuël 4:4. Daarin wordt ons verteld dat deze zoon van Jonathan door een ongeluk kreupel aan zijn voeten was geworden, toen men hoorde dat zijn vader Jonathan en zijn grootvader Saul in de strijd waren gestorven.
i. Wij moeten ons herinneren waarom de voedster van Mephibosheth de jongen verzamelde en in allerijl vluchtte bij het nieuws van de dood van Saul en Jonathan. Zij vreesde terecht dat de leider van een nieuwe koninklijke dynastie elke potentiële erfgenaam van de vroegere dynastie zou executeren (2 Samuël 4:4).
d. Een zoon van Jonathan: Dit betekent dat volgens de vroegere dynastie van Saul, Mefiboseth recht had op de troon. Hij was een zoon van de eerstgeboren zoon van de koning, en andere potentiële erfgenamen waren dood. In politieke zin kon David Mephibosheth zien als een rivaal of een bedreiging.
i. Later in 2 Samuël 16:5-8 zien we een man genaamd Shimei die een partizaan was voor het huis van Saul tegen David. Er waren tenminste enkelen in Israël die vonden dat het huis van Saul nog steeds over het land moest regeren en dat David geen koning mocht zijn. Mephibosheth zou op deze aanhangers kunnen rekenen en een rivaliserende aanhang ontwikkelen.
ii. Ishbosheth was de oom van Mephibosheth, en hij voerde een bloedige oorlog tegen David om de troon van Israël. Er was op zijn minst een kleine kans dat Mephibosheth hetzelfde zou doen.
e. Hij is in het huis van Machir, de zoon van Ammiël: Dit spreekt van Mefiboseth’s lage positie in het leven. Hij had niet eens zijn eigen huis. In plaats daarvan woonde hij in het huis van een andere man.
i. Machir, de zoon van Ammiel, toonde later dat hij intens loyaal was aan David. Toen Davids zoon Absalom een opstand tegen David leidde, steunde en hielp Machir David met groot gevaar voor zichzelf (2 Samuël 17:27-29).
B. Davids goedheid jegens Mephibosheth.
1. (5-6) Mephibosheth maakt een nederige verschijning voor David.
Dan zond koning David en bracht hem uit het huis van Machir, den zoon van Ammiel, van Lo Debar. Toen nu Mefiboseth, de zoon van Jonathan, den zoon van Saul, tot David gekomen was, viel hij op zijn aangezicht en knielde zich neder. Toen zeide David, “Mefiboseth?” En hij antwoordde: “Hier is uw dienaar!”
a. Toen zond koning David en bracht hem uit het huis: Mefiboseth moet verschrikt zijn geweest toen boodschappers van David aan zijn deur klopten en eisten dat hij met hen mee zou gaan om de koning te zien. In zijn achterhoofd verwachtte hij de dag waarop David zou doen wat andere koningen deden en iedere mogelijke rivaal voor zijn troon zou afslachten.
i. De klop op de deur betekende ook dat Mefiboseth niet langer verborgen was voor David. Hij voelde zich veilig zolang hij geloofde dat de nieuwe koning niet van hem wist.
b. Hij viel op zijn gezicht en knielde zich neer: Volgens de gewoonte van die tijd had Mefiboseth veel te vrezen van David. Toch was zijn vrees voor David niet op feiten gebaseerd, alleen op veronderstelling.
i. Tot op dit punt hadden Mefiboseth en David nooit een relatie gehad, en dat was omdat Mefibosheth dat zo wilde. Hij vermeed David uit ongegronde angsten.
2. (7-8) David neemt de angsten van Mephibosheth weg.
Daarop zeide David tot hem: “Vrees niet, want ik zal u zeker goedertierenheid bewijzen omwille van Jonathan, uw vader, en ik zal u al het land van Saul, uw grootvader, teruggeven; en gij zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel.” Toen boog hij zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij naar zulk een doode hond ziet, als ik?”
a. Vrees niet: Deze woorden zouden wreed of zinloos zijn, tenzij David Mefiboseth een reden gaf om niet te vrezen.
b. Ik zal u zeker goedertierenheid bewijzen omwille van Jonathan, uw vader: David sloot een verbond met Jonathan in 1 Samuël 20, waarbij hij beloofde vriendelijkheid te betonen aan de nakomelingen van Jonathan. David kwam zijn belofte graag na, hoewel Jonathan al lang dood was.
c. Ik zal u het gehele land van Saul teruggeven: David beloofde eenvoudig dat Mefiboseth zou krijgen wat van hem was. Mefiboseth wist al die tijd van dit land, maar hij was bang om het in bezit te nemen, omdat het hem voor de koning zou ontmaskeren. David ging tegen alle gewoonte in door zo’n vriendelijkheid te tonen aan een erfgenaam van de vroegere dynastie.
d. En gij zult geduriglijk brood eten aan mijn tafel: Dit ging veel verder dan Mefiboseth te geven wat rechtmatig van hem was. Hij gaf Mefiboseth de eer van een nauwe relatie met de koning.
i. Een soortgelijke belofte wordt gegeven aan de volgelingen van Jezus. Jezus vertelde de discipelen dat zij zouden eten en drinken aan Zijn tafel in de hemel (Lucas 22:30).
e. Wat is uw knecht, dat gij naar zo’n dode hond kijkt als ik: Mefiboseth voelde zich zo’n vrijgevigheid niet waardig. Hij beschouwde zichzelf als een dode hond, dat wil zeggen een waardeloos en onbetekenend persoon.
i. Al de jaren van verbergen voor de koning en leven in angst en armoede maakten dat Mefiboseth zichzelf als waardeloos ging beschouwen.
3. (9-12) Davids instructies aan Ziba.
En de koning riep tot Ziba, Sauls knecht, en zeide tot hem: “Ik heb aan de zoon van uw meester gegeven al wat Saul en zijn ganse huis toebehoorde. Gij dan, en uw zonen en uw knechten, zult het land voor hem bewerken, en gij zult de oogst binnenhalen, opdat de zoon van uw heer voedsel zal hebben om te eten. Maar Mefiboseth, de zoon van uw heer, zal altijd brood eten aan mijn tafel.” Ziba nu had vijftien zonen en twintig knechten. Toen zei Ziba tegen de koning: “Zoals mijn heer, de koning, zijn knecht geboden heeft, zo zal ook uw knecht doen.” “Wat Mefiboseth betreft,” zei de koning, “hij zal aan mijn tafel eten als een van de zonen van de koning.” Mefiboseth had een zoon, hij heette Micha. En allen, die in het huis van Ziba woonden, waren knechten van Mefiboseth.
a. Gij dan, en uw zonen en uw knechten, zult het land voor hem bewerken: Behalve het land gaf David Mefiboseth ook knechten om het land te bewerken. Het voedsel van het land was voor het gezin van Mefiboseth, want hij at nu aan Davids tafel.
b. Hij zal aan mijn tafel eten als een van de zonen van de koning: Mephibosheth was blij te weten dat David hem niet wilde doden. Een belofte als deze was bijna niet te geloven.
4. (13) David vervult zijn belofte aan Mefiboseth.
Zo woonde Mefiboseth te Jeruzalem, want hij at gedurig aan de tafel des konings. En hij werd kreupel aan zijn beide voeten.
a. Mephibosheth woonde in Jeruzalem: Niet langer verborgen in angst voor de koning, leefde deze nakomeling van Saul nu openlijk onder het volk van God.
b. Hij at voortdurend aan de tafel van de koning: Niet langer in armoede en vervreemd van de koning, had hij nu grote voorrechten voor de koning.
c. Hij was kreupel aan zijn beide voeten: De zwakheid van Mefiboseth verdween niet. Zijn leven was veel beter geworden, maar hij was nog steeds kreupel.
i. Davids genade aan Mephibosheth is een prachtig beeld van Gods genade aan ons. Wij zijn Mephibosheth.
– Wij zijn verborgen, arm, zwak, kreupel en angstig voordat onze Koning tot ons komt.
– Wij zijn gescheiden van onze Koning vanwege onze goddeloze voorouders.
– Wij zijn gescheiden van onze Koning vanwege onze opzettelijke daden.
– Wij zijn van de Koning gescheiden omdat wij Hem of Zijn liefde voor ons niet kenden.
– Onze Koning zocht ons op voordat wij Hem zochten.
– De goedertierenheid van de Koning wordt ons uitgestrekt ter wille van een ander.
– De goedertierenheid van de Koning is gebaseerd op een verbond.
– Wij moeten de goedertierenheid van de Koning in nederigheid ontvangen.
– De Koning geeft ons terug wat wij verloren hebben door ons voor Hem te verbergen.
– De Koning geeft ons meer terug dan wat wij verloren hebben door ons voor Hem te verbergen.
– Wij hebben het voorrecht van voorziening aan de tafel van de Koning.
– Wij worden als zonen ontvangen aan de tafel van de Koning, met toegang tot de Koning en gemeenschap met Hem.
– Wij ontvangen dienaren van de Koning.
– De eer van de Koning neemt niet onmiddellijk al onze zwakheid en lamheid weg, maar het geeft ons een gunst en aanzien die de angel ervan overwint en verandert de manier waarop wij over onszelf denken.
ii. Davids genade aan Mephibosheth is ook een patroon voor ons in het dienen en bedienen van anderen. Wij zijn David.
– Wij moeten onze vijanden opzoeken en trachten hen te zegenen.
– Wij moeten de armen, zwakken, kreupelen en verborgenen opzoeken om hen te zegenen.
– Wij moeten anderen zegenen wanneer zij het niet verdienen, en hen meer zegenen dan zij verdienen.
– Wij moeten anderen zegenen omwille van een ander.
– Wij moeten de goedheid van God aan anderen tonen.