Volledig Beknopt
Hoofdstuk Inhoud
David’s zorg voor de ark. (1-3) Gods verbond met David. (4-17) Zijn gebed en dankzegging. (18-29)
Commentaar op 2 Samuël 7:1-3
(Lees 2 Samuël 7:1-3)
David, in ruste in zijn paleis, overwoog hoe hij zijn vrije tijd en voorspoed het beste kon aanwenden in de dienst van God. Hij maakte een plan om een tempel voor de ark te bouwen. Nathan sprak hier niet als een profeet, maar als een godvruchtig man, die David bemoedigde door zijn persoonlijk oordeel. Wij behoren alles te doen wat in ons vermogen ligt om de goede doeleinden en ontwerpen van anderen aan te moedigen en te bevorderen, en, als wij de gelegenheid hebben, een goed werk te bevorderen.
Commentaar op 2 Samuël 7:4-17
(Lees 2 Samuël 7:4-17)
Er worden zegeningen beloofd aan de familie en het nageslacht van David. Deze beloften hebben betrekking op Salomo, Davids onmiddellijke opvolger, en de koninklijke lijn van Juda. Maar zij hebben ook betrekking op Christus, die vaak David en de Zoon van David wordt genoemd. Aan hem gaf God alle macht in hemel en op aarde, met het gezag om het oordeel uit te voeren. Hij moest de evangelietempel bouwen, een huis voor Gods naam; de geestelijke tempel van ware gelovigen, om een woonplaats van God te zijn door de Geest. De vestiging van zijn huis, zijn troon en zijn koninkrijk voor eeuwig, kan op geen ander worden toegepast dan op Christus en zijn koninkrijk: Aan Davids huis en koninkrijk is allang een einde gekomen. Het begaan van ongerechtigheid kan niet worden toegepast op de Messias zelf, maar op zijn geestelijk zaad; ware gelovigen hebben zwakheden, waarvoor zij moeten verwachten gecorrigeerd te worden, hoewel zij niet verstoten zijn.
Commentaar op 2 Samuël 7:18-29
(Lees 2 Samuël 7:18-29)
David’s gebed is vol van de ademhaling van vrome genegenheid jegens God. Hij had lage gedachten over zijn eigen verdiensten. Alles wat wij hebben, moeten wij beschouwen als Goddelijke gaven. Hij spreekt zeer hoog en eervol over de gunsten van de Heer aan hem. Als wij bedenken wat het karakter en de toestand van de mens is, mogen wij verbaasd zijn dat God met hem omgaat zoals Hij doet. De belofte van Christus omvat allen; als de Here God de onze is, wat kunnen wij dan nog meer vragen, of denken? Efeziërs 3:20. Hij kent ons beter dan wij onszelf kennen; laten wij daarom tevreden zijn met wat Hij voor ons heeft gedaan. Wat kunnen wij meer voor onszelf zeggen in onze gebeden, dan God voor ons heeft gezegd in Zijn beloften? David schrijft alles toe aan de vrije genade van God. Zowel de grote dingen die Hij voor hem gedaan had, als de grote dingen die Hij aan hem bekend had gemaakt. Alles was omwille van zijn woord, dat wil zeggen omwille van Christus, het eeuwige Woord. Velen, wanneer zij gaan bidden, hebben hun hart te zoeken, maar Davids hart was gevonden, dat wil zeggen, het was gefixeerd; bijeengeroepen van zijn omzwervingen, geheel in dienst van de plicht, en erin werkzaam. Het gebed dat alleen van de tong komt, zal God niet behagen; het moet gevonden worden in het hart; dat moet opgeheven worden en uitgestort voor God. Hij bouwt zijn geloof, en hoopt op snelheid, op de zekerheid van Gods belofte. David bidt om de vervulling van de belofte. Bij God zijn zeggen en doen niet twee dingen, zoals ze vaak zijn bij mensen; God zal doen wat Hij heeft gezegd. De beloften van God worden ons niet bij name gedaan, zoals aan David, maar zij behoren toe aan allen die in Jezus Christus geloven, en ze in Zijn naam aanroepen.