Volledig Beknopt
Hoofdstuk Inhoud
De ark verwijderd uit Kirjath-jearim. (1-5) Uzzah geslagen wegens het aanraken van de ark, Obed-edom gezegend. (6-11) David brengt de ark naar Sion. (12-19) Michal’s slechte gedrag. (20-23)
Commentaar op 2 Samuël 6:1-5
(Lees 2 Samuël 6:1-5)
God is aanwezig bij de zielen van Zijn volk, wanneer zij de uiterlijke tekenen van Zijn tegenwoordigheid missen; maar nu David op de troon zit, begint de eer van de ark te herleven. Laten wij hieruit leren, hoog van God te denken en te spreken; en eervol te denken en te spreken over heilige verordeningen, die voor ons zijn, zoals de ark was voor Israël, de tekenen van Gods tegenwoordigheid, Matthéüs 28:20. Christus is onze ark; in en door Hem openbaart God zijn gunst, en aanvaardt onze gebeden en lofprijzingen. De ark typeerde in het bijzonder Christus en zijn bemiddeling, waarin de naam van Jehovah en al zijn heerlijkheden worden tentoongesteld. De priesters hadden de ark op hun schouders moeten dragen. Filistijnen mogen de ark in een kar dragen zonder daarvoor te lijden; maar als Israëlieten dat doen, is dat op hun eigen risico, want dit was niet wat God had bepaald.
Commentaar op 2 Samuël 6:6-11
(Lees 2 Samuël 6:6-11)
Uzzah werd doodgeslagen omdat hij de ark had aangeraakt. God zag aanmatigendheid en oneerbiedigheid in Uzzah’s hart. Vertrouwdheid, zelfs met datgene wat het meest afschuwelijk is, is geneigd minachting voort te brengen. Als het al zo’n grote misdaad was voor iemand om de ark van het verbond vast te houden terwijl hij daar geen recht op had, wat is het dan voor iemand om aanspraak te maken op de voorrechten van het verbond terwijl hij niet voldoet aan de voorwaarden ervan? Obed-edom opende zijn deuren zonder vrees, wetende dat de ark een reuk des doods was, alleen voor hen die haar verkeerd behandelden. Dezelfde hand die Uzzah’s trotse aanmatiging bestrafte, beloonde Obed-edom’s nederige vrijmoedigheid. Laat niemand slechter denken over het evangelie vanwege de oordelen over hen die het verwerpen, maar overweeg de zegeningen die het brengt aan allen die het ontvangen. Laat de gezinshoofden aangemoedigd worden om de godsdienst in hun gezin te onderhouden. Het is goed te leven in een gezin waar de ark wordt onderhouden, want allen die er omheen zijn, zullen het beter hebben.
Commentaar op 2 Samuël 6:12-19
(Lees 2 Samuël 6:12-19)
Het werd duidelijk, dat gelukkig was de man die de ark in zijn nabijheid had. Christus is inderdaad een Steen des aanstoots en een Rots der aanstoot, voor hen die ongehoorzaam zijn; maar voor hen die geloven, is Hij een Hoeksteen, uitverkoren, kostbaar, 1 Petrus 2:6-8. Laten wij godsdienstig zijn. Is de ark een zegen voor de huizen van anderen? Wij mogen hem hebben, en de zegen ervan, zonder hem bij onze buren weg te halen. David offerde God offers toen hij voor het eerst vertrok. Wij zullen waarschijnlijk sneller zijn in onze ondernemingen, wanneer wij beginnen met God, en ijver geven om vrede met Hem te zoeken. En wij zijn zo onwaardig, en onze diensten zijn zo bezoedeld, dat al onze vreugde in God verbonden moet zijn met berouw en geloof in het verzoenend bloed van de Verlosser. David woonde het bij met hoge uitingen van vreugde. Wij behoren God te dienen met ons hele lichaam en ziel, en met elke begaafdheid en kracht die wij bezitten. Bij deze gelegenheid legde David zijn koninklijke gewaden terzijde en trok een gewoon linnen kleed aan. David bad met en voor het volk, en als een profeet zegende hij hen plechtig in de naam des Heren.
Commentaar op 2 Samuël 6:20-23
(Lees 2 Samuël 6:20-23)
David keerde terug om zijn huisgenoten te zegenen, met hen en voor hen te bidden, en om familie dankzegging te brengen voor deze nationale barmhartigheid. Het is het werk der engelen om God te aanbidden, dat kan toch de grootste der mensen niet verlagen. Maar zelfs de paleizen van prinsen zijn niet vrij van familieproblemen. Godsdienstoefeningen lijken gemeen in de ogen van hen die zelf weinig of geen godsdienst hebben. Als wij onszelf aan God kunnen goedkeuren in wat wij in godsdienst doen, en het doen als voor het aangezicht des Heren, behoeven wij geen acht te slaan op verwijten. Vroomheid zal haar lof hebben; laten wij er niet onverschillig in zijn, noch bevreesd of beschaamd om het te bezitten. David was tevreden zichzelf te rechtvaardigen, en hij berispte of verweet Michal’s onbeschaamdheid verder niet; maar God strafte haar. Zij, die God eren, zal Hij eren; maar zij, die Hem, en Zijn dienaren en dienst verachten, zullen licht geacht worden.