In het vorige hoofdstuk beschreef Paulus het opmerkelijke verbond dat God gesloten heeft met hen die tot Hem komen door geloof in Christus. Dit nieuwe verbond stelt de mens in staat de heerlijkheid van God te zien in de persoon van Jezus Christus. Zonder Christus blijft er een sluier tussen de door zonde geharde geest van de mens en de mogelijkheid om Gods heerlijkheid te zien. Zij die door Gods genade voor hun zonden vergeven zijn, worden echter door Gods Geest van dit voorhangsel bevrijd. Als gevolg daarvan kunnen zij naar Gods heerlijkheid kijken met “ongesluierd gelaat” en beginnen veranderd te worden naar het beeld van Christus terwijl Zijn heerlijkheid de hunne wordt (2 Korintiërs 3:17-18).
Paulus keert nu terug naar de verdediging van zijn bediening tegenover de Korinthiërs en anderen. Het is zijn taak om de boodschap van het nieuwe verbond uit te dragen aan mensen over de hele wereld. Paulus benadrukt dat hij en zijn medewerkers deze bediening, dit doel, hebben door Gods genade. Hij geeft toe dat hij het niet verdient om op eigen kracht iets te dragen dat zo kostbaar en waardevol is als het evangelie van Jezus. God heeft Paulus deze taak gegeven uit Zijn grote barmhartigheid.
Daarom zegt Paulus dat hij en zijn vrienden de moed niet verliezen. In deze context betekent dit dat zij weigeren te stoppen. Ze kunnen “moe” worden in wat ze doen, maar niet “moe van” het. Ze weigeren toe te staan dat obstakels tussen hen en hun missie hen ontmoedigen tot het punt van wanhoop. Ondanks de moeilijkheden die hun werk met zich meebrengt, gaan ze door omdat God het hun heeft toevertrouwd. In het volgende vers voegt Paulus eraan toe dat zij ook weigeren de kantjes ervan af te lopen of niet integer te handelen.

Articles

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.