Doelstellingen: Protonpompremmers (PPI’s) worden veel gebruikt bij verschillende zuurgerelateerde maagdarmstoornissen. In vivo studies hebben gesuggereerd dat onderdrukking van de maag door PPI’s zou kunnen leiden tot verminderde intestinale calciumabsorptie. Daarop is de bezorgdheid gerezen dat chronisch gebruik van een PPI geassocieerd is met een verhoogd risico op botbreuken. De resultaten van klinische studies zijn echter tegenstrijdig.
Methoden: Wij voerden een systematische review en meta-analyse uit van gecontroleerde observationele studies om de risico’s van PPI-gebruik op fractuuruitkomsten te evalueren. Alle gecontroleerde observationele studies die het resultaat van fracturen bij patiënten met PPI-therapie vergeleken met een controlegroep werden geïncludeerd. Wij berekenden gepoolde odds ratio’s (OR’s) met behulp van een random-effects model.
Resultaten: Van 1.668 geïdentificeerde studies werden er 10 (4 cohort en 6 case-control) met 223.210 fractuurgevallen opgenomen in onze analyse. Bij PPI-gebruikers, vergeleken met niet/weinig gebruikers, was de OR voor heupfractuur (n=9) 1,25 (95% betrouwbaarheidsinterval (CI)=1,14-1,37). De OR voor wervelfractuur (n=4) was 1,50 (95% CI=1,32-1,72) en voor pols/voorarmfractuur (n=3) was 1,09 (95% CI=0,95-1,24). In subgroepanalyse van heupfractuur werd deze associatie waargenomen bij zowel hoge-dosis als lage-dosis blootstelling aan PPI. Gestratificeerd naar duur van de blootstelling was de korte duur van het PPI-gebruik geassocieerd met een verhoogd risico op het ontwikkelen van een heupfractuur (OR=1,24; 95% CI=1,19-1,28), terwijl er geen significante verhoging van het risico op een heupfractuur was bij langdurige PPI-gebruikers (OR=1,30; 95% CI=0,98-1,70). Er was significante statistische en klinische heterogeniteit tussen de studies voor de hoofdanalyse en de meeste van de subgroepanalyses.
Conclusies: Onze resultaten moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Wij vonden een bescheiden associatie tussen PPI-gebruik en een verhoogd risico op heup- en wervelfracturen, maar geen bewijs voor een duur-effect in subgroepanalyses. Observationele studies kunnen echter niet duidelijk maken of de waargenomen epidemiologische associatie een causaal effect is of een gevolg van ongemeten/residuele confounding. Daarom zijn gerandomiseerde gecontroleerde studies nodig om deze resultaten te bevestigen of te weerleggen.