Scenario’s voor de oorsprong van de moderne mens gaan vaak uit van de veronderstelling dat de moderne mens 200.000-100.000 jaar geleden in Afrika ontstond. Deze veronderstelling impliceert dat er op dit tijdstip in Afrika iets “bijzonders” is gebeurd, zoals de soortvorming waaruit Homo sapiens is ontstaan, een ernstige bottleneck in de omvang van de menselijke populatie, of een combinatie van beide. De rode draad is dat na de divergentie van de evolutionaire lijnen van de moderne mens en de Neandertaler ∼400.000 jaar geleden, er een andere discrete gebeurtenis plaatsvond dicht bij de grens tussen het Midden en het Laat Pleistoceen die de moderne mens voortbracht. Een andere mogelijkheid is dat de oorsprong van de moderne mens een langdurig proces is geweest dat duurde van de divergentie van de evolutionaire lijnen van de moderne mens en de Neandertaler tot de expansie van de moderne mens uit Afrika, en dat er 200.000-100.000 jaar geleden in Afrika niets bijzonders gebeurde.
Drie stukken biologisch bewijs (fossiele morfologie en DNA-sequenties) worden gewoonlijk aangehaald ter ondersteuning van discrete gebeurtenis modellen. Ten eerste, levende menselijke mitochondriale DNA haplotypes coalesce ∼200.000 jaar geleden. Ten tweede lijken fossiele specimens die gewoonlijk als “anatomisch modern” worden geclassificeerd, kort daarna in het Afrikaanse fossielenbestand te verschijnen. Ten derde wordt betoogd dat deze anatomisch moderne fossielen morfologisch sterk verschillen van de fossielen die eraan voorafgingen.
Hierbij gebruik ik theorie uit de populatie- en kwantitatieve genetica om aan te tonen dat modellen van langdurige processen ook consistent zijn met het huidige biologische bewijs. Dat deze klasse van modellen een levensvatbare optie is, heeft implicaties voor hoe de moderne menselijke oorsprong wordt geconceptualiseerd.