Dit lijkt te zijn ingegeven door de Griekse filosofie vanaf ongeveer 600 voor Christus. Dit is het meest uitgesproken in de leer van Plato, in het bijzonder zijn Theorie van de Vormen in Plato’s grot-allegorie.
Details
In Plato’s theorie vertegenwoordigt εἶδος (eidos) de “Zichtbare Vorm” terwijl, μορφή (morphē) de “vorm” vertegenwoordigt. Daarnaast waren er binnen de Grieks-Romeinse filosofie ook nog de φαινόμενα (phainomena), “verschijningen” die een belangrijke filosofische discussie ondergingen.
In Plato’s allegorie vraagt Plato aan Glaucon zich een gevangene voor te stellen in een cel in een kerker of grot. Buiten het gezichtsveld van de gevangene bevindt zich een lichtbron. Deze lichtbron verlicht een voorwerp – ook weer buiten het zicht van de gevangene. De gevangene in de grot kan alleen de schaduw zien die door het voorwerp wordt geworpen:
In termen van de Allegorie is de εἶδος (eidos) het voorwerp of de vaas, terwijl de μορφή (morphē) het geprojecteerde beeld van het voorwerp is, oftewel de schaduw van de vaas.
Zoals Wikipedia opmerkt,
Het Engelse woord “form” kan worden gebruikt om twee verschillende concepten te vertalen die Plato bezighielden-de uiterlijke “vorm” of verschijning van iets, en “Vorm” in een nieuwe, technische aard, die nooit
…een vorm aanneemt als die van een van de dingen die in haar binnentreden; … Maar de vormen die in haar binnenkomen en uit haar gaan, zijn de gelijkenissen van werkelijke bestaansvormen die op een wonderlijke en onverklaarbare manier naar hun patronen zijn gemodelleerd….
De voorwerpen die gezien worden, zijn volgens Plato niet echt, maar bootsen letterlijk de echte Vormen na.
In termen van God is dus de vorm van God zoals die aan ons verschijnt (waarbij wij de gevangene in Plato’s grot zijn) de μορφή (morphē). Deze term erkent dat ons vermogen om God te zien onvolmaakt is, en dat wij niet in staat zijn om God werkelijk volledig en rechtstreeks te zien. In het trinitarisch denken kan de incarnatie van Jezus in sommige contexten worden opgevat als μορφή (morphē) – als Jezus was dat de manier waarop God aan ons kon verschijnen.
Omgekeerd kan Gods ware gedaante worden opgevat als εἶδος (eidos). Het bevat het concept van Gods ware en feitelijke vorm die wij niet goed kunnen zien vanwege onze menselijke beperkingen.
De Bijbelboeken Johannes en Filippenzen lijken hiernaar te verwijzen, net als vele andere passages, daar ben ik zeker van:
die, hoewel hij de gestalte van God had, de gelijkheid aan God niet als iets grijpbaars beschouwde (Filippenzen 2:6 ESV).
En de Vader die mij gezonden heeft, heeft zelf van mij getuigd. Zijn stem hebt gij nooit gehoord, zijn gedaante hebt gij nooit gezien, (Johannes 5:37 ESV)
Op dezelfde wijze zou men kunnen denken dat de Heilige Geest met Pinksteren de φαινόμενα (phainomena) van God is.
Dus, hoe komen we van vorm tot substantie?
Het voor de hand liggende probleem voor de filosoof hier is dat als Jezus slechts de vorm (morphē) van God is, hij dan niet werkelijk God is. Als Jezus vorm (morphē) is, dan is hij geen εἶδος (eidos). Als de heilige geest een φαινόμενα (phainomena) is dan is zij geen εἶδος (eidos).
Dit stelt de Trinitariër schriftuurlijk voor een probleem, met Jezus’ beweringen God te zijn.
Dit kan dan gemakkelijk gecorrigeerd worden door te vragen “wel, wat als Jezus, de heilige geest en God verschillende vormen zijn, maar allen van dezelfde substantie zijn?” Wat als Jezus maar een andere vorm (morphē) van God is, maar ὁμοούσιος (Homooúsios) als God is?
V-tegenover de Gnostiek
Terwijl Aristoteles bekend stond om het gebruik van de term οὐσία om zijn filosofisch concept van Primaire Substanties te beschrijven, wordt de term ὁμοούσιος (Homooúsios) voor het eerst gebruikt door de Gnostici om hun doctrine van Emanaties te beschrijven, een concept dat het idee van Aeonen ondersteunde – een Panentheïstisch idee dat wij allen dezelfde God aanbidden die eenvoudig in verschillende vormen verschijnt (maar deze goden zijn ook ὁμοούσιος of van dezelfde substantie als God). Daarentegen geloofde het Sabellianisme dat God enkelvoudig was en niet drie-enig, terwijl het Gnosticisme leerde dat God veel-enig was. Volgens het Sabellianisme is God slechts één ondeelbaar wezen en kan niets van dezelfde substantie zijn als God – hij kan alleen een andere rol of modus aannemen wanneer hij optreedt als de Heilige Geest of als Jezus.
Conclusie
Vanuit deze context kunnen we gemakkelijk zien hoe we tot de Ariaanse Controverse komen nadat deze kwestie door de gnostici en filosofen aan de orde was gesteld en onder de publieke aandacht was gebracht. Met deze achtergrond op zijn plaats is het duidelijk dat wanneer de taal van Plato’s Vormtheorie wordt gebruikt om Jezus te beschrijven als een vorm van God, dit zich leent voor het idee dat Jezus niet God is, maar slechts een schaduw of projectie van God – niet God zelf. De taal en het concept van οὐσία werden daarom noodzakelijk voor de Trinitariërs om uit te leggen hoe Jezus zowel een vorm van God kon zijn als God kon ZIJN.